ECLI:NL:RBMNE:2014:6684

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
16-655164-13 en 16-661701-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstallen en mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2014, stonden de verdachten terecht voor meerdere diefstallen en mishandeling. De verdachte, geboren in Duitsland, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. B.H.J. van Rhijn. De zittingen vonden plaats op 21 maart, 19 september en 28 november 2014. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een laptop met geweld op 24 december 2013 en de mishandeling van een slachtoffer op 19 oktober 2013, beide in Utrecht. Daarnaast werden twee diefstallen bij Albert Heijn op 22 en 23 juli 2014 ten laste gelegd. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betwistte dat er sprake was van geweld bij de diefstal van de laptop. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal en de mishandeling, en verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid. De rechtbank achtte de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar, maar niet geheel ontoerekeningsvatbaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-655164-13 en 16-661701-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [1978],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres],
laatst opgegeven feitelijke verblijfsplaats
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2014, 19 september 2014 en 28 november 2014. De verdachte is op de terechtzitting van 21 maart 2014 in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Utrecht. De verdachte is op de terechtzittingen van 19 september 2014 en 28 november 2014 niet verschenen. Zijn raadsman was wel aanwezig en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van 16-655164-13
feit 1:op 24 december 2013 te Utrecht met geweld een laptop van [aangever] heeft gestolen;
feit 2:op 19 oktober 2013 te Utrecht
primair[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
subsidiairdie [slachtoffer] heeft mishandeld.
ten aanzien van 16-661701-14
feit 1:op 22 juli 2014 te Utrecht een fles drank heeft gestolen bij de Albert Heijn;
feit 2:op 23 juli 2014 te Utrecht twee pakken kaas heeft gestolen bij de Albert Heijn.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 van 16-655164-13 bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van geweld dan wel bedreiging met geweld. De verdediging heeft de rechtbank dan ook verzocht om verdachte daarvan partieel vrij te spreken. Voor wat betreft de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van 16-655164-13, feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 van 16-655164-13 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij op 24 december 2014 een man in zijn woning te Utrecht zag staan. Aangever hoorde dat de man zei dat hij [verdachte] heette. Aangever zag dat de man zijn woning verliet. Vervolgens zag hij dat zijn laptop weg was. Aangever is rond gaan rijden in de wijk en zag de man lopen. Aangever zag dat er een wit snoer onder de jas van de man uitstak en herkende dit snoer als de oplader van zijn laptop. Aangever greep de man vast bij zijn arm. Hij voelde direct dat de man probeerde zich los te trekken. Hierop zag en voelde aangever dat de man hem met gebalde vuist in zijn gezicht sloeg. Hij voelde dat de man hem meerdere keren sloeg en trapte. Aangever zag dat zijn, aangevers, laptop en oplader onder de jas van de man uit vielen. [1]
Verbalisanten die ter plaatse kwamen, zagen vervolgens twee mannen. Zij zagen dat de man die onderop lag wild om zich heen schopte. Zij zagen dat de man die bovenop lag, die later aangever bleek te zijn, de andere man in bedwang probeerde te houden. De aangever gaf op te zijn: [aangever]. De verdachte gaf op te zijn: [verdachte]. [2]
4.3.2
Ten aanzien van 16-655164-13, feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2, primair, van 16-655164-13 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] op 19 oktober 2013 te Utrecht uithaalde met zijn rechter elleboog. Aangeefster zag en voelde dat hij met kracht met zijn elleboog het linkeroog en de neus van aangeefster raakte. [verdachte] heeft aangeefster vervolgens diverse harde klappen gegeven. Zij voelde dat [verdachte] haar op haar mond raakte. De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen zag vervolgens dat er van een aantal tanden een stuk was afgebroken. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn elleboog aangeefster heeft geraakt en dat hij haar met zijn vuist een klap heeft gegeven. [4]
OverwegingenAfgebroken tanden leveren naar het normale spraakgebruik zwaar lichamelijk letsel op, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
4.3.3
Ten aanzien van 16-661701-14, feit 1 en feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 van 16-661701-14 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangezien verdachte feit 1 en 2 van 16-661701-14 heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • een geschrift, te weten een aangifteformulier voor winkeliers, opgenomen op pagina 3-11 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014201576, van de politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 22;
  • de bekennende verklaring van verdachte, op genomen op pagina 16-17 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014201576, van de politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 22.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van 16-655164-13, feit 1
op 24 december 2013 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [aangever], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [aangever], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en tegen het lichaam heeft getrapt en (met kracht) heeft getrokken terwijl die [aangever] hem, verdachte, vast had;
ten aanzien van 16-655164-13, feit 2, primair
op 19 oktober 2013 te Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten afgebroken tanden), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer]
opzettelijk een elleboogstoot in het gezicht te geven en meermalen, met kracht op/tegen het gezicht te slaan en/of stompen;
ten aanzien van 16-661701-14, feit 1
op 22 juli 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een fles drank (Safari), toebehorende aan Albert Heijn;
ten aanzien van 16-661701-14, feit 2
op 23 juli 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen twee pakken kaas, toebehorende aan Albert Heijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is het vereist dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte een auto bestuurde en dat aangeefster op de bijrijdersstoel zat. Aangeefster gaf de eerste klap aan verdachte, waarna een handgemeen ontstond. Aangeefster beet verdachte in zijn arm en trok de sleutel uit het contact. Daarop heeft verdachte aangeefster een elleboogstoot in haar gezicht gegeven.
Verdachte komt een beroep op noodweer echter niet toe, omdat zijn verdedigingshandeling niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het geven van een elleboogstoot in het gezicht van aangeefster is onder onderhavige omstandigheden een te zwaar middel. De rechtbank heeft hierbij mede in overweging genomen dat zij, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet aannemelijk acht dat verdachte (ook) door aangeefster met een mes is gestoken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is aldus niet aannemelijk geworden.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
16-655164-13
feit 1:diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2, primair:zware mishandeling;
16-661701-14, feit 1 en 2:telkens, diefstal.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces.
Zoals de rechtbank hiervoor onder rubriek 6 heeft overwogen was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een noodweersituatie, maar heeft verdachte – door het geven van een elleboogstoot in het gezicht van aangeefster – de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Echter, niet is gebleken dat deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging onmiddellijk het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door die aanranding was veroorzaakt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de afgelegde verklaringen, met name die van getuigen [getuige], blijkt dat verdachte en aangeefster al ruziënd de auto in stapten en dat zij geruime tijd al ruziënd en over en weer slaand in de auto hebben rondgereden.
Er is op dit punt dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7.2
Ten aanzien van de psyche van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 13 maart 2014 van W.J.L. Lander, klinisch psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en tevens is er sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was toen psychotisch en instabiel. De rapporterend psycholoog adviseert op grond hiervan om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusie van de rapporterend psycholoog over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal de verdachte dan ook licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaren.
Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldplicht en een verplichting om zich klinisch te laten behandelen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een lagere straf op te leggen dan welke door de officier van justitie is geëist.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verdachte heeft met de mishandeling inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, nota bene zijn vriendin. Mishandelingen zorgen in het algemeen voor een groot gevoel van onveiligheid bij zowel de slachtoffers als het publiek. De rechtbank weegt echter in het voordeel van verdachte mee dat het slachtoffer zich in dit geval ook niet onbetuigd heeft gelaten.
Verdachte heeft bij de verschillende diefstallen vooral gehandeld uit hebzucht en op geen moment stilgestaan bij de gevolgen van die diefstallen voor de slachtoffers. Diefstallen zijn ergerlijke feiten die, naast schade vaak veel hinder opleveren voor de gedupeerden. Daarbij komt dat toen verdachte werd betrapt op de diefstal uit een woning, hij ook nog eens geweld heeft gebruikt tegen de eigenaar van de gestolen goederen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor al dan niet gekwalificeerde diefstallen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op:
  • het hiervoor onder 7.1 aangehaalde psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 13 maart 2014 van W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, waaruit blijkt dat verdachte lijdende is aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat er is er sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen en waarin de rapporterend psycholoog adviseert een – deels – voorwaardelijk straf op te leggen met een verplicht behandeltraject, te starten met een klinische behandeling, gevolgd door resocialisatie in ambulant kader;
  • een de verdachte betreffend rapport van het Leger des Heils, afdeling Reclassering, d.d. 10 maart 2014, opgesteld door P. Italiaander, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd een – deels – voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en de verplichting zich klinisch te laten behandelen in een op basis van het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling dubbel diagnose kliniek of soortgelijke instelling;
  • een de verdachte betreffend rapport van het Leger des Heils, afdeling Reclassering, d.d. 20 maart 2014, opgesteld door L.H. van den Heuvel, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat het NIFP-IFZ een indicatiestelling heeft afgegeven voor de Piet Roordakliniek.
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze straf, te weten 107 dagen, voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen én om verplichte begeleiding door de reclassering en klinische behandeling mogelijk te maken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever] heeft een bedrag van € 1.522,95 gevorderd als vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, ter zake van materiële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
16-655164-13
feit 1:diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2, primair:zware mishandeling;
16-661701-14, feit 1 en 2:telkens, diefstal;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
200 dagen;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte, te weten 107 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de hem gestelde voorwaarden niet is nagekomen;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen twee werkdagen na zijn veroordeling meldt bij het Leger des Heils, afdeling Reclassering, op het adres Zeehaenkade 30 te Utrecht en dat hij vervolgens gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van het Leger des Heils, afdeling Reclassering blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
  • zich op laat nemen en behandelen in de Piet Roordakliniek, of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan het Leger des Heils, afdeling Reclassering, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart –
ten aanzien van 16-655164-13, feit 1– de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
heft –
ten aanzien van 16-661701-14– het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en J.P.M. Schwillens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2014.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
16-655164-13
1.
hij
op of omstreeks 24 december 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd
voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging
met geweld tegen voornoemde [aangever], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [aangever]
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht en/of tegen het
lichaam heeft geslagen / gestompt en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of
geschopt en/of (met kracht) heeft gerukt/getrokken terwijl die [aangever] hem,
verdachte, vast had;
2.
Primair
hij
op of omstreeks 19 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten één of meer
afgebroken tand(en)), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer]
opzettelijk een elleboogstoot in het gezicht te geven en/of meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of
stompen;
Subsidiair
hij
op of omstreeks 19 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
opzettelijk mishandelend [slachtoffer] een elleboogstoot in het gezicht heeft
gegeven en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het gezicht,
althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde
[slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
16-661701-14
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een fles drank (Safari), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen twee, althans een of meerdere pakken kaas, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever], opgenomen op pagina 50-51 van het proces-verbaal met nummer PL091A-2013289660, van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 59.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 34-35.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgenomen op pagina 6-7 van het proces-verbaal met nummer PL0910-2013236155, van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 43.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 3 genoemde proces-verbaal, pagina 35.