ECLI:NL:RBMNE:2014:6683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
16-661796-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandelingen door verdachte met psychische stoornis en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die lijdt aan een psychische stoornis. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsvrouw, mr. A.F. Hof, was wel aanwezig en verdedigde hem. De tenlastelegging omvatte twee feiten van mishandeling, waarbij de verdachte op 23 augustus 2014 geprobeerd zou hebben [slachtoffer 1] van het leven te beroven en op 3 augustus 2014 [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit had begaan. Wel achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] meer subsidiair had mishandeld door zijn keel dicht te knijpen. Ten aanzien van [slachtoffer 2] werd de verdachte wel schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij met kracht op diens kaak had geslagen.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld. Op basis van psychologische en psychiatrische rapportages werd geconcludeerd dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis, waardoor hij niet toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-661796-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 28 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
thans verblijvende te FPA Roosenburg.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. De verdachte is niet verschenen. De raadsvrouw van verdachte, mr. A.F. Hof, advocaat te Amersfoort, is wel verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 23 augustus 2014 te Utrecht
primairheeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
subsidiairheeft geprobeerd die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meer subsidiairdie [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:op 3 augustus 2014 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De gedragingen van verdachte waren naar de uiterlijke verschijningsvormen niet gericht op het doen laten intreden van de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het (voorwaardelijk) opzet kan dan ook niet worden bewezen. De verdediging heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat ten aanzien van feit 2 een bewezenverklaring kan volgen, maar dat niet kan worden bewezen dat er, naast pijn, ook sprake was van letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 23 augustus 2014 werkzaam was in het [A] te Utrecht. Aangever zag en voelde dat [verdachte] met beide handen zijn, aangevers, keel vastpakte. Hij zag en voelde dat hij dat opzettelijk en met veel kracht deed. Aangever voelde dat verdachte zijn luchtpijp dichtkneep. Hij voelde dat zijn keel pijn deed. [1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat [verdachte] met beide handen de nek van haar collega (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) vastpakte. Zij zag dat verdachte hierbij zijn handen naar elkaar toe bewoog, kennelijk om de nek van [slachtoffer 1] dicht te knijpen. [2]
Nadere overwegingen
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden, geen poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling oplevert en zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvormen niet was gericht op het doen laten intreden van de dood of op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Opzet, ook in de voorwaardelijke zin, hierop kan dan ook niet worden bewezen. De rechtbank heeft hierbij mede in overweging genomen dat uit het dossier blijkt dat de keel van aangever niet zodanig was dichtgeknepen dat hij helemaal geen lucht meer kreeg, dat er geen sprake is geweest van – naderend – bewustzijnsverlies, dat nadien geen striemen of bloeduitstortingen in de nek van verdachte zijn geconstateerd en dat aangever – direct nadat het dichtknijpen van de keel was gestopt – nog in staat was samen met zijn collega’s verdachte te overmeesteren en in de separeercel te plaatsen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich op 3 augustus 2014 in het [A] te Utrecht bevond. Aangever zag dat [verdachte] zijn rechtervuist balde. Hij voelde dat [verdachte] met meer dan geringe kracht zijn rechtervuist op zijn, aangevers, linkerkaak plaatste. Aangever voelde een hevige pijnscheut in zijn linker kaak. Aangever zag even later dat zijn linker kaak opgezwollen was. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] met kracht [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) op zijn linker kaak sloeg. Even later zag hij dat [slachtoffer 2] een dikke kaak had. [4]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, meer subsidiair
op 23 augustus 2014 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met kracht met beide handen de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dicht geknepen heeft gehouden, waardoor voornoemde pijn heeft ondervonden;
feit 2
op 3 augustus 2014 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht met een tot
vuist gebalde hand op zijn linkerkaak, heeft gestompt/geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1, meer subsidiair, en feit 2:telkens, mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en verwijst daarbij naar de rapportages pro justitia die ten aanzien van verdachte zijn opgesteld.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 31 oktober 2014 van dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin dat hij een schizofrene ontwikkeling doormaakt, waarbij psychotisch episodes optreden. Daarnaast is hij lijdende aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde.
De rapporterende psycholoog adviseert op grond hiervan om verdachte voor het hem ten laste gelegde feit niet toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 5 november 2014 van D.C.W.H. Naus, psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een pervasieve ontwikkelingsstoornis en schizofrenie. Daarnaast is hij autistisch. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Hij was toen psychotisch en instabiel.
Ook de rapporterend psychiater adviseert op grond hiervan om verdachte voor het hem ten laste gelegde feit niet toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporterende psycholoog en psychiater over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal de verdachte dan ook niet toerekeningsvatbaar verklaren en hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De oplegging van de hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verdachte heeft, als patiënt, tot tweemaal toe een verpleegkundige mishandeld. Bij één van die mishandelingen heeft hij zelfs getracht de keel van het slachtoffer dicht te knijpen.
Verdachte heeft met deze bewezen verklaarde feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers en hen bovendien een groot gevoel van onveiligheid gegeven. Met name het dichtknijpen van de keel kan, hoewel het ‘slechts’ is gekwalificeerd als mishandeling, een grote impact hebben op slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de onder rubriek 7 aangehaalde rapportages pro justitia van dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog, en D.C.W.H. Naus, psychiater. Hieruit blijkt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis, te weten een pervasieve ontwikkelingsstoornis en schizofrenie. Daarnaast heeft verdachte autisme. Een adequate (medicamenteuze) behandeling van verdachte’s schizofrenie, met inachtneming van zijn autisme, een plaatsing op zo kort mogelijke termijn binnen een passende klinische setting en het zoeken naar een passende dagbesteding zijn van belang teneinde het recidiverisico te doen afnemen. De deskundigen hebben daarom geadviseerd om verdachte krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrische instelling.
Nu bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens bestond en de veiligheid voor zichzelf en/of anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten, zulks eist, zal de rechtbank gelet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte hem ontslaan van alle rechtsvervolging en de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
feit 1, meer subsidiair, en feit 2:telkens, mishandeling;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan;
gelast dat de verdachte –
voor feit 1, meer subsidiair, en feit 2– wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van een jaar;
heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip dat het vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.M. Schwillens, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2014.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij
op of omstreeks 23 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1]
van het leven te beroven,
met dat opzet (met kracht) met beide handen de keel van voornoemde [slachtoffer 1]
heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet (met kracht) met beide handen de keel van voornoemde [slachtoffer 1] heeft
dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij
op of omstreeks 23 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met kracht) met beide handen de keel van
die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dicht geknepen heeft gehouden, waardoor
voornoemde letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 03 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht met een tot
vuist gebalde hand op zijn linkerkaak, althans zijn gezicht, heeft
gestompt/geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 25-26, van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014234571, van politie te Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 34.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 28-29.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 17-18.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 19.