ECLI:NL:RBMNE:2014:6676

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
16.659829-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning met gemeen gevaar voor goederen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2014, is de verdachte beschuldigd van brandstichting in haar woning op 27 augustus 2014 te Wijdemeren. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd, heeft op de terechtzitting van 28 november 2014 een bekennende verklaring afgelegd. De officier van justitie vorderde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard, met de nadruk op het gemeen gevaar voor goederen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. Na beoordeling van de bewijsstukken, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van verbalisanten, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een paniekstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 69 dagen onvoorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en klinische behandeling in een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte de mogelijkheid geboden om zich te rehabiliteren onder toezicht van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659829-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer te Lelystad op 28 november 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.H.M. Helleman, advocaat te Bussum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 27 augustus 2014 te [woonplaats], gemeente Wijdemeren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning, gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker en/of een brandende sigaret, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een doek / lap stof / T-shirt, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde doek / stof / T-shirt geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de naast en boven voornoemde woning gelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor de bewoners van voornoemde aangrenzende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Zij heeft daarbij gevorderd enkel het ten laste gelegde gemeen gevaar voor goederen bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 augustus 2014 brand heeft gesticht in haar woning en dat ten gevolge daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Nu verdachte ter terechtzitting van 28 november 2014 een volledig bekennende verklaring heeft afgelegd, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting [3] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 27 augustus 2014 te [geboorteplaats], gemeente Wijdemeren, opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning, gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met een T-shirt, ten gevolge waarvan voornoemd T-shirt gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek. De officier van justitie heeft gevorderd als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht, een meldplicht en een klinische behandeling in FPA Roosenburg of een soortgelijke intramurale instelling, voor de duur van maximaal zes maanden. Voorts heeft zij gevorderd als bijzondere maatregel op te leggen een verplichte ambulante behandeling, indien dat is geïndiceerd na de klinische behandeling, ter beoordeling van de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf aangegeven zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat verdachte vanaf 15 december 2014 kan worden opgenomen in FPA Roosenburg.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brandstichting in haar eigen woning waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia Rapport d.d. 20 november 2014, opgemaakt door G.H.E. van Hoecke, psychiater.
De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een paniekstoornis met agorafobie en misbruik van alcohol. Daarnaast is er een gebrek in haar ontwikkeling, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het delict beïnvloedden voornoemde ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater adviseert daarom verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over dat er sprake is van een sterke vermindering van de toerekeningsvatbaarheid en maakt die de hare.
De psychiater adviseert ten aanzien van de straf om verdachte te behandelen in een setting van 24-uurs begeleiding om haar vereenzaming te doorbreken en een oppuntstelling van de medicatie voor haar paniekstoornis.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een reclasseringsrapport van Inforsa d.d. 17 november 2014, opgesteld door L. Hoogland. De reclassering concludeert dat verdachte bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis, paniekstoornissen en impulsdoorbraken. Verdachte is de laatste tijd enkele keren opgenomen voor haar alcoholverslaving, maar zij breekt deze behandeling steeds voortijdig af. Naast voornoemde opnames wordt verdachte regelmatig opgenomen bij GGZ Centraal om verdere escalaties te voorkomen. Gelet hierop adviseert de reclassering om verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en als bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte wordt verplicht zich klinisch te laten behandelen in een intramurale instelling voor forensische psychiatrie. Daarnaast adviseert zij om als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een meldplicht op te leggen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank voorts rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 oktober 2014, waaruit volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bewezen verklaarde, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en het feit dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. In voornoemde conclusies ten aanzien van de persoon van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Dit om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, maar in het bijzonder om begeleiding in een gedwongen kader mogelijk te maken.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zoals hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
69 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar:
* op dagen en tijdstippen bij JVz Inforsa zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* op 15 december 2014 voor een maximale periode van zes maanden klinisch zal laten opnemen in FPA Roosenburg te Den Dolder, of een soortgelijke intramurale instelling voor forensische psychiatrie, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die de verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* indien daartoe geïndiceerd, zulks ter beoordeling van de reclassering, na afloop van de klinische behandeling, onder behandeling zal stellen van ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, voorzitter, mrs. drs. S.M. van Lieshout en M.P. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Arends, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2014.
Mr. M.P. Glerum voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2014237223, doorgenummerd 1 tot en met 55.
2.Pagina 8 en 9.
3.De verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 28 november 2014.