In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2014, is de verdachte beschuldigd van brandstichting in haar woning op 27 augustus 2014 te Wijdemeren. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd, heeft op de terechtzitting van 28 november 2014 een bekennende verklaring afgelegd. De officier van justitie vorderde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard, met de nadruk op het gemeen gevaar voor goederen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. Na beoordeling van de bewijsstukken, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van verbalisanten, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een paniekstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 69 dagen onvoorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en klinische behandeling in een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte de mogelijkheid geboden om zich te rehabiliteren onder toezicht van de reclassering.