ECLI:NL:RBMNE:2014:6636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
2785427 AE VERZ 14-43
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens gebrek aan passend werk en visuele beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting De Alliantie en [verweerder]. De verzoekende partij, De Alliantie, heeft aangevoerd dat er na een reorganisatie geen passend werk meer voor [verweerder] beschikbaar was. [verweerder] was sinds 1991 in dienst en had door een bedrijfsongeval in 1997 letsel aan zijn oog opgelopen, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid en verschillende re-integratie-inspanningen. Na een reorganisatie in 2011, waarbij de functie van [verweerder] wijzigde, bleek het werk niet meer passend te zijn door zijn visuele beperking. De Alliantie heeft geprobeerd [verweerder] te herplaatsen, maar dit is niet gelukt. [verweerder] heeft een aanbod voor outplacement en een opleiding geweigerd, wat de situatie verder bemoeilijkte.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen ander passend werk voor [verweerder] beschikbaar was en dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden per 31 mei 2014. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat, gezien de visuele beperking van [verweerder], een hogere vergoeding op basis van de kantonrechtersformule gerechtvaardigd was. Uiteindelijk is aan [verweerder] een vergoeding van € 11.400,00 bruto toegekend. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 2785427 AE VERZ 14-43 k/4081
Beschikking van 16 april 2014
inzake
de stichting
Stichting De Alliantie,
gevestigd te Hilversum,
verder ook te noemen De Alliantie,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.E.A. Bouwmeister,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

Op 13 februari 2014 is een verzoekschrift van De Alliantie binnengekomen.
[verweerder] heeft bij brief van 18 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Hiervan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [1972], is op 7 februari 1991 in dienst van de rechtsvoorganger van De Alliantie getreden. Hij vervulde aanvankelijk de functie van medewerker afdeling postzaken. Hij werkte fulltime.
2.2.
Vanaf 1997 vervulde [verweerder] de functie van medewerker beheer kantoor/secretariaat.
2.3.
Op 29 december 1997 is [verweerder] een bedrijfsongeval overkomen, ten gevolge waarvan hij letsel aan zijn oog heeft opgelopen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 26 oktober 2005 geoordeeld dat De Alliantie hiervoor niet aansprakelijk kan worden gehouden.
2.4.
In februari 1998 is [verweerder] weer fulltime gaan werken.
2.5.
Op 6 maart 2000 is [verweerder] uitgevallen wegens oogklachten. Sindsdien is [verweerder] (in steeds wisselende percentages) arbeidsongeschikt gebleven en hebben partijen verschillende re-integratie-inspanningen verricht.
2.6.
Gedurende dat proces is [verweerder] per 1 september 2002 in de functie medewerker interne zaken op de afdeling post/archief in Amersfoort gaan werken. In die functie ordende [verweerder] de post en liep hij de interne postronde.
2.7.
In 2007 heeft het UWV [verweerder] in staat geacht gemiddeld 30 uur per week te werken. Omdat bij De Alliantie geen passend werk voor meer dan 10 uur beschikbaar was, zijn partijen op 8 oktober 2007 overeengekomen de arbeidsovereenkomst voor 26 uur per week te beëindigen en voor 10 uur te handhaven.
2.8.
Tot op heden is [verweerder] 10 uur per week in de functie van medewerker interne zaken op de afdeling post/archief, die in 2007 medewerker DIV is gaan heten, blijven werken. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 702,56 per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.9.
In 2010/2011 heeft De Alliantie besloten tot een reorganisatie om haar organisatie efficiënter en effectiever in te richten. In dit kader heeft De Alliantie met de vakbond(en) een sociaal plan afgesloten, genaamd ‘Sociaal Statuut De Alliantie’ met een looptijd van 1 mei 2011 tot 1 mei 2014. Op pagina 11 van het Statuut is opgenomen dat de werkgelegenheidsgarantie loopt tot (uiterlijk) 31 mei 2014. Op pagina 16 is onder meer opgenomen:

Mocht, ondanks wederzijdse inspanningen, na de bemiddelingsperiode eerste en tweede fase geen functie worden gevonden en aanvaard, dan wordt overgegaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zal er sprake zijn van het toekennen van een schadeloosstelling.
De hoogte van de schadeloosstelling wordt berekend volgens de nu geldende kantonrechtersformule waarbij de correctiefactor afhankelijk is gesteld van de inspanningen die werkgever en werknemer hebben verricht in het herplaatsingsproces. Daarbij geldt:
werkgever heeft niet voldoende gedaan om medewerker te herplaatsen – bij ontslag kantonrechtersformule C = 1,2
werkgever en werknemer hebben beiden er alles aan gedaan om werknemer te herplaatsen intern = is helaas niet gelukt – kantonrechtersformule C = 1
werknemer heeft er niet alles aan gedaan om herplaatst te worden – Kantonrechtersformule C = 0,8
2.10.
Onderdeel van de reorganisatie is dat de afdeling DIV niet meer per werkmaatschappij zal zijn belegd, maar centraal zal worden georganiseerd in Hilversum. De post zou daar centraal worden verzameld, worden ingescand en digitaal worden verzonden aan de geadresseerden. Het lopen van postrondes werd daarmee overbodig.
2.11.
Ten gevolge van deze reorganisatie is de functie van [verweerder] gewijzigd. De nadruk is komen te liggen op het inscannen en verwerken van de post. De Alliantie heeft deze gewijzigde functie aan [verweerder] aangeboden. [verweerder] heeft dit aanbod aanvaard.
2.12.
Vanaf 1 oktober 2012 is [verweerder] in deze gewijzigde functie in Hilversum gaan werken (2x5uur).
2.13.
Op 23 oktober 2012 heeft [verweerder] zich ziek gemeld (onder meer) vanwege het licht op de werkplek. De bedrijfsarts heeft [verweerder] arbeidsongeschikt geacht.
2.14.
Op 21 november 2012 heeft De Alliantie de bedrijfsfysiotherapeut de werkplek van [verweerder] laten onderzoeken. Die heeft geoordeeld dat de taken, gepaard gaande met statische belastingen, een knelpunt vormen en dat na 2 uur werken ten gevolge van met name de visuele beperking van [verweerder] overbelasting optreedt.
2.15.
Op 29 november 2012 heeft De Alliantie [verweerder] boventallig verklaard en vrijgesteld van werk.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De Alliantie verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verandering van omstandigheden. Zij voert daartoe het volgende aan:
Gebleken is dat het werk als medewerker DIV na de reorganisatie niet passend is voor [verweerder] en niet passend voor hem kan worden gemaakt. [verweerder] wilde niet dat de hem bekende arbeidsdeskundige onderzoek zou doen en wilde niet 5x2uur per dag werken, zoals voorgesteld door de bedrijfsfysiotherapeut. [verweerder] wilde ook niet ingaan op een beëindigingvoorstel. Binnen De Alliantie bestaat geen andere passende functie. Na het boventallig verklaren van [verweerder] is hij direct aangemeld bij het eigen mobiliteitscentrum. Die heeft slechts tijdelijk werk voor hem kunnen vinden als schoonmaker bij een Kringloopwinkel, maar dit bleek voor [verweerder] niet passend in verband met een stofallergie. [verweerder] heeft een aanbod tot outplacement niet willen accepteren. Hem is ook de mogelijkheid geboden om een opleiding te volgen. Hij heeft een niet passende opleiding gekozen, namelijk webdesign en later een opleiding in advies en installatie van zonnepanelen. Die mag hij alsnog volgen. Daarnaast biedt De Alliantie [verweerder] een vergoeding aan op basis van de kantonrechtersformule met C=0,8.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. [verweerder] concludeert tot afwijzing van het verzoek en heeft daarna nog andere vorderingen ingesteld.

4.De beoordeling

4.1.
Zoals de kantonrechter ook op de zitting heeft aangegeven, ligt ter beoordeling aan haar alleen voor de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden en zo ja, welke vergoeding daarbij aan [verweerder] moet worden toegekend. De overige vorderingen die [verweerder] in zijn verweerschrift heeft ingediend, kunnen niet in een verzoekschriftprocedure worden ingediend, maar moeten – desgewenst – bij dagvaarding worden aangebracht. Het gaat hierbij onder meer op de vordering van [verweerder] om met terugwerkende kracht sinds 15 oktober 2001 in een andere schaal te worden ingedeeld, schadevergoeding wegens psychisch, fysiek en financieel geleden schade, achterstallig loon sinds 2002 en nietigverklaring van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 26 uur. Deze vorderingen kunnen dus niet in de huidige verzoekschriftprocedure worden behandeld. [verweerder] zal dan ook in die vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Beide partijen hebben uitgebreid de geschiedenis van het arbeidsverleden van [verweerder] geschetst. De kantonrechter zal evenwel de periode van voor de reorganisatie buiten beschouwing laten. Het verzoek is immers gebaseerd op de stelling dat er ten gevolge van de reorganisatie geen passend werk meer voor [verweerder] bij De Alliantie is en dat zij zoveel als mogelijk heeft gepoogd [verweerder] te begeleiden naar ander werk. De kantonrechter heeft te oordelen of die basis voor ontbinding al dan niet aanwezig is en daarbij is de voorgeschiedenis niet van belang. Nu de producties 6 en 8 die bij verzoekschrift zijn overgelegd, dateren van ruim voor de reorganisatie en om die reden niet bij de beoordeling van het verzoek worden betrokken, zal de kantonrechter ook niet ingaan op de stelling van [verweerder] dat hij deze producties niet kent en dat sprake is van valsheid in geschrifte.
4.3.
De Alliantie heeft betoogd dat ten gevolge van de reorganisatie het werk van [verweerder] aanzienlijk is gewijzigd doordat de post centraal in Hilversum (digitaal) wordt verwerkt en digitaal wordt verstuurd in plaats van via een postronde verspreid. [verweerder] heeft betoogd dat zijn werk in Amersfoort nog wel voorhanden was. Daarvoor heeft hij verwezen naar e-mails van 27 september 2012, 1 oktober 2012 en 2 oktober 2012 van de receptie in Amersfoort waarin (onder meer) staat dat de uitgaande post bij de receptie kan worden ingeleverd en de inkomende post bij de receptie moet worden afgehaald (productie 37 bij verweerschrift). Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat het werk van [verweerder] in Amersfoort na 1 oktober 2012 nog bestond. In de e-mails komen slechts een beperkt aantal werkzaamheden voor die tot het takenpakket van [verweerder] behoorden, bovendien blijkt daaruit duidelijk dat er geen postrondes meer worden gelopen en hebben die e-mails slechts betrekking op de periode tot 2 oktober 2012 – derhalve zeer kort na de uitvoering van de reorganisatie. [verweerder] heeft zelf ter zitting verklaard dat hij na die tijd – hoewel hij nog tot 23 oktober 2012 heeft gewerkt – niet meer heeft waargenomen dat in Amersfoort nog ‘zijn’ werkzaamheden werden verricht. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat het werk van [verweerder] ten gevolge van de reorganisatie is gewijzigd.
4.4.
De Alliantie heeft betoogd dat de gewijzigde functie in Hilversum voor [verweerder] niet passend was. Dit zou blijken uit het feit dat hij op 23 oktober 2012 is uitgevallen en uit de bevindingen van de arbeidsdeskundige uit 2007 en van de bedrijfsfysiotherapeut. [verweerder] heeft aangevoerd dat het werk voor hem wel passend was, als de werkplek tenminste aan zijn beperkingen was aangepast.
4.5.
[verweerder] heeft ter zitting erkend dat hij de hem bekende arbeidsdeskundige mevrouw Drost geen onderzoek wilde laten doen naar de werkomstandigheden en de passendheid van de functie. Daarop heeft De Alliantie besloten de bedrijfsfysiotherapeut onderzoek te laten doen. Die heeft geconcludeerd dat [verweerder] niet geschikt is om in de huidige omstandigheden de werkzaamheden 2 x 5 uur per week uit te voeren. Dit niet alleen ten gevolge van de lichtinval – waar [verweerder] al eerder over geklaagd heeft en wat aangepast zou kunnen worden – maar ook ten gevolge van de werktaken (statische belasting), de werktijden (na 2 uur al klachten) en de werkwijze (spierspanning omhoog door gedwongen houding door visuele beperking). Met het aanpassen van de lichtinval zouden de problemen dus niet allemaal zijn verholpen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de uitkomsten van dit onderzoek te twijfelen. Er is met [verweerder] gesproken over het aanpassen van de werktijden (5 x 2 uur) maar hij heeft – ook ter zitting – aangegeven dat geen optie te vinden omdat ook de reistijd als werktijd werd gerekend zodat er slechts weinig effectieve werktijd over zou blijven. Die mogelijk aanpassing heeft [verweerder] dus zelf zonder goede grond in de weg gestaan.
4.6.
[verweerder] heeft in zekere zin gelijk dat de bedrijfsfysiotherapeut zich beperkt tot de houding op de werkplek en zich niet uitspreekt, althans geen deskundigheid heeft over de functionele mogelijkheden van [verweerder] en mogelijke aanpassingen op de werkplek en dat een arbeidsdeskundige zich hierover had kunnen uitlaten. [verweerder] heeft evenwel zelf onderzoek door mevrouw Drost in de weg gestaan en haar rapporten uit 2007 en 2013 ondersteunen de bevindingen van de bedrijfsfysiotherapeut en De Alliantie dat de werkzaamheden voor [verweerder] niet passend zijn. Drost heeft immers op beide momenten geconstateerd dat intensief/langdurig lezen en kijken voor [verweerder] niet mogelijk is. Dat dit oordeel van Drost onjuist is of dat tussen 2007 en 2013 verandering is opgetreden, heeft [verweerder] in het geheel niet onderbouwd. Dat De Alliantie opnieuw een onderzoek door een arbeidsdeskundige had moeten laten verrichten, is dan ook niet gebleken.
4.7.
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de gewijzigde functie van medewerker DIV voor [verweerder] niet passend was. [verweerder] heeft niet betwist dat bij De Alliantie geen ander passend werk voor hem aanwezig is. De Alliantie is niet verplicht om speciaal voor [verweerder] een unieke functie te creëren.
4.8.
Niet ter discussie staat dat De Alliantie [verweerder] bij het mobiliteitscentrum heeft aangemeld en outplacement heeft aangeboden. Evenmin is in geschil dat [verweerder] outplacement heeft geweigerd. [verweerder] heeft ter zitting verklaard dat hij outplacement heeft geweigerd omdat daaraan de voorwaarde werd gesteld dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd. Dat deze voorwaarde is gesteld, is naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt. Dat die voorwaarde is gesteld, blijkt ook niet uit de overgelegde correspondentie. Uit de e-mail van 13 februari 2013 van [verweerder] aan zijn toenmalige gemachtigde blijkt dat [verweerder] pas met het outplacementtraject wilde starten als eerst een belastbaarheidsonderzoek werd gedaan. Dit terwijl hij eerder niet wilde dat de arbeidsdeskundige mevrouw Drost nog een onderzoek zou doen (zie onder 4.5) en hij ook niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat zijn belastbaarheid sinds het onderzoek in 2007 was gewijzigd. Het is aldus aan [verweerder] te (ver)wijten dat het outplacementtraject geen doorgang heeft gevonden.
4.9.
Vast staat dat met bemiddeling van De Alliantie [verweerder] schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht bij de Kringloopwinkel en dat De Alliantie hem daar vanwege een stofallergie mee heeft laten stoppen. [verweerder] heeft betoogd dat hij niet zelf heeft gemeld dat hij een stofallergie had. Het lijkt alsof [verweerder] De Alliantie daarmee verwijt hem niet als schoonmaker te hebben laten doorwerken, maar de kantonrechter vermag niet in te zien hoe [verweerder] als schoonmaker kon blijven werken terwijl hij een stofallergie had en acht het dan ook juist niet in zijn belang als De Alliantie hem daarmee door had laten werken.
4.10.
Nu er geen passende functie voor [verweerder] bij De Alliantie voorhanden is, de werkgelegenheidsgarantie uit het Statuut per 31 mei 2014 afloopt en [verweerder] met behulp van De Alliantie geen ander werk heeft kunnen vinden, is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden per 31 mei 2014. Het opzegverbod tijdens ziekte staat hieraan niet in de weg, nu [verweerder] niet arbeidsongeschikt is in de functie die hij voor de reorganisatie had.
4.11.
Bij het bepalen van een vergoeding zal de kantonrechter aansluiten bij het Statuut dat met de vakbond(en) is gesloten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het inderdaad zo dat De Alliantie heeft gedaan wat er van haar onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en dat [verweerder] er niet alles aan heeft gedaan om herplaatst te worden en dus in beginsel in aanmerking komt voor een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule op basis van C=0,8. De kantonrechtsformule bevat naast de C-factor nog de factor A, die staat voor het aantal dienstjaren (die zwaarder meetellen voor oudere werknemers) en de factor B voor het bruto maandsalaris.
4.12.
De kantonrechter verstaat de opmerking van [verweerder] dat hij mede vanwege zijn visuele beperking kansloos is op de arbeidsmarkt als een beroep op de evidente onbillijkheid van deze vergoeding. De kantonrechter honoreert dat beroep. Anders dan vermoedelijk vele andere medewerkers met wie de arbeidsovereenkomst op basis van het Statuut is beëindigd, is ten aanzien van [verweerder] sprake van een visuele beperking die hem ook beperkt in het vinden van ander werk en die hem ook bij herplaatsing op grond van het Statuut heeft beperkt. Gelet daarop zal de kantonrechter een vergoeding toekennen op basis van de kantonrechtersformule met C=1. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat De Alliantie heeft toegezegd de opleiding van [verweerder] in advies en installatie van zonnepanelen nog te zullen betalen.
4.13.
Ten aanzien van de factor A komt de kantonrechter tot een aantal van 15 gewogen dienstjaren.
4.14.
Ten aanzien van de factor B neemt de kantonrechter het vaste salaris vermeerderd met de vakantiebijslag tot uitgangspunt, zoals hiervoor onder 2.8 opgenomen.
4.15.
Die resulteert (AxBxC) in een vergoeding van – afgerond – € 11.400,00 bruto.
4.16.
De kantonrechtersformule sluit uit dat een afzonderlijke vergoeding wordt toegekend voor de kosten van rechtsbijstand.
4.17.
De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- stelt De Alliantie in de gelegenheid uiterlijk 22 april 2014 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 31 mei 2014;
- kent aan [verweerder] ten laste van De Alliantie een vergoeding toe van € 11.400,00 bruto en veroordeelt De Alliantie tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder];
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
- veroordeelt De Alliantie in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op nihil aan salaris gemachtigde;
verklaart [verweerder] in zijn verzoek/vordering niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 april 2014.