ECLI:NL:RBMNE:2014:6530

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
16/661619-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een bijl door verdachte in Utrecht met ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 23 juni 2014 in Utrecht twee volwassenen en twee kinderen verbaal heeft bedreigd met een bijl. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn geestelijke toestand, niet volledig toerekeningsvatbaar is. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door het Pieter Baan Centrum, waardoor deskundigen niet verder konden gaan dan te adviseren om hem als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank heeft, in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsvrouw, geoordeeld dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de rechtbank heeft wel een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd, omdat de verdachte een gevaar vormt voor anderen en voor zichzelf. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die voortvloeit uit zijn daden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [aangeefster 1] en [aangever 2], toegewezen tot respectievelijk €471,79 en €750,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661619-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 9 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1955] te [geboorteplaats 1]
thans gedetineerd te PPC Vught

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De onderzoeken ter terechtzitting hebben plaatsgevonden op 1 oktober 2014 en 25 november 2014. De verdachte is op 1 oktober 2014 in persoon verschenen. Eveneens is toen verschenen mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht. Verdachte gaf echter te kennen dat hij zijn eigen verdediging wenste te voeren. Desalniettemin heeft de rechtbank ter terechtzitting van 1 oktober 2014 met toepassing van artikel 509a en c Sv besloten dat aan verdachte een advocaat zou worden toegevoegd, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort. Op 25 november 2014 is verdachte wederom in persoon verschenen. Eveneens is toen verschenen mr. Dijkstra voornoemd. Verdachte gaf te kennen geen gebruik te willen maken van haar diensten. Mr. Dijkstra heeft opgemerkt haar taak te zullen opvatten en uitvoeren als door de rechtbank op 1 oktober 2014 bepaald.
Kort na aanvang van de zitting heeft verdachte de zaal verlaten
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en mr. Dijkstra (hierna: de raadsvrouw) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is ter terechtzitting van 1 oktober 2014 overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 juni 2014 te Utrecht met een bijl
feit 1:[aangeefster 1] heeft bedreigd met de woorden “Ik pak jou wel”;
feit 2:[aangever 2] heeft bedreigd met de woorden “Ik zou beter op jezelf letten, voordat je hier gewond gaat raken”;
feit 3:[aangever 3], [aangever 4] en [aangever 5] heeft bedreigd met de woorden “Ik maak jullie dood als ik jullie nog een keer hoor of zie”.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat enkel bewezen kan worden dat verdachte [aangever 4] en [aangever 5] verbaal heeft bedreigd. Zij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de feiten ontkend.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich kan vinden in een bewezenverklaring zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is gevorderd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2 [1]
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij op 23 juni 2014 zag dat er vloeistof van bovenaf over de ruit van haar keuken werd gegooid. Toen zij vervolgens op haar balkon stond en naar boven keek, zag zij haar bovenbuurman staan. [2] Deze bovenbuurman is [verdachte]. Hij gooide vervolgens een brandende sigaret naar haar. Even later zag aangeefster dat [verdachte] een bijl in zijn hand had. Zij zag [verdachte] met de bijl in haar richting zwaaien. Zij hoorde [verdachte] gillen: “ik pak jou wel”. Aangeefster zag dat hij tijdens het gillen en het zwaaien met de bijl steeds naar haar keek en in haar richting wees. [3]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zijn glas wijn tegen de muur had gegooid en dat dit naar beneden zakte en op de ruit van de onderbuurvrouw terecht kwam. Ook heeft hij verklaard zijn sigaret naar beneden te hebben afgetipt omdat hij geïrriteerd was. [4]
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben aan verbalisant verklaard dat zij op 23 juni 2014 in hun woning waren toen zij de buurman van vijf hoog op het balkon zagen met een bijl in zijn handen. Hij wees met deze bijl in de richting van de onderbuurvrouw. Verder hoorde zij de buurman van vijf hoog iets zeggen, maar zij konden niet verstaan wat. [5]
Aangever [aangever 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 juni 2014 op bezoek was op de [adres] te Utrecht toen hij tussen kwart voor zeven en zeven uur ’s avonds de buurman van nummer [nummer] zag staan. [6] Aangever zag dat de buurman een klein zwart bijltje vast had. Hij zag dat de man op een afstand van ongeveer een halve meter voor hem kwam staan. Aangever hoorde de man tegen hem zeggen: “Ik zou beter op jezelf letten, voordat je hier gewond gaat raken”. [7]
Bij verdachte wordt op zijn woonadres [adres] op 23 juni 2014 omstreeks 19.30 uur een zwarte bijl aangetroffen. [8]
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde bedreigingen heeft gepleegd. De rechtbank komt ten aanzien van feit 2 tot deze conclusie gelet op de in de aangifte en in het proces-verbaal van bevindingen genoemde tijdstippen, de overeenkomende beschrijvingen van de bijl en van verdachte.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
[aangever 4] en [aangever 5] hebben aan verbalisanten verteld dat zij naar de vijfde verdieping gingen om een vriendje op te halen. Toen zij aanbelden, zagen zij dat de buurman van dit vriendje de deur open deed en ze hoorden hem zeggen: “Als ik jullie nog een keer hoor, maak ik jullie dood”. [9] Aangever [aangever 6] heeft namens [aangever 4] en [aangever 5] op 23 januari 2014 aangifte gedaan. Aangever heeft verklaard dat [aangever 4] hem vertelde dat op de 5e etage een man met een bijl in zijn handen stond en tegen hen had gezegd: “Als ik jullie nog een keer hoor of hier zie dan maak ik jullie dood”. [aangever 5] had dat verhaal aan hem bevestigd. [10]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft geuit tegen [aangever 4]en [aangever 5]. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte hierbij een bijl heeft getoond en eveneens acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ook [aangever 3] heeft bedreigd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 23 juni 2014 te Utrecht [aangeefster 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bijl aan die [aangeefster 1] getoond en met deze bijl in de richting van die [aangeefster 1] gezwaaid en daarbij die [aangeefster 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik pak jou wel";
2.
op 23 juni 2014 te Utrecht [aangever 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bijl aan die [aangever 2] getoond en is vervolgens dichtbij die [aangever 2] gaan staan, op ongeveer een halve meter afstand, en heeft daarbij die [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik zou beter op jezelf letten, voordat je hier gewond gaat raken";
3.
op 23 juni 2014 te Utrecht [aangever 4] en [aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte die [aangever 4] en [aangever 5] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie dood als ik jullie nog een keer hoor of zie!”
Voor zover in de tenlasteleggingen, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben, gelet op onderstaande rapportage, de rechtbank verzocht verdachte niet strafbaar te achten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Over verdachte is een pro justitia rapport opgemaakt door M.F. de Vries, psychiater, en G.M. Jansen, gz-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum.
Uit het bovengenoemde rapport blijkt dat verdachte iedere medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd en dat om die reden het onderzoek beperkt is gebleven en niet mogelijk is gebleken tot een sluitende diagnostische conclusie te komen. Desondanks kunnen de deskundigen de vragen wel beantwoorden.
Verdachte komt in het onderzoek naar voren als een in psychiatrisch opzicht zieke en beperkt draagkrachtige man. Er zijn sterke aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bij verdachte is, naast inhoudelijke denkstoornissen (waandenken, een gestoorde realiteitstoetsing en achterdocht), ook de vorm van denken verstoord (moeilijk te volgen, de draad van zijn verhaal raakt hij kwijt). De deskundigen zijn van mening dat het het meest aannemelijk is dat deze aanzienlijke symptomen en beperkingen in het kader van een langdurig psychotisch proces, zoals schizofrenie, dan wel in het kader van een hersenorganisch lijden, zoals een dementieel beeld, zijn ontstaan. Hoewel het tussen bovenstaande diagnostische overwegingen momenteel onvoldoende te differentiëren is, kan opgemerkt worden dat zowel een hersenorganisch lijden (zoals een dementieel beeld) als ook een primair psychotisch proces (zoals schizofrenie) aandoeningen zijn met een vergelijkbaar langdurig en chronisch beloop waarbij op een symptomatisch niveau behandeling wel mogelijk is, maar waarbij van genezing nimmer sprake kan zijn. Een verder complicerende factor daarbij is verdachte’s jarenlange middelengebruik met aanwijzingen voor fors drugs- en alcoholgebruik.
De deskundigen adviseren de rechtbank verdachte voor alle ten laste gelegde feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Hoewel mogelijk van een grotere doorwerking sprake kan zijn, is een volledige toerekeningsvatbaarheid, als gevolg van de beperkingen van het onderzoek, door de deskundigen niet te onderbouwen.
De rechtbank stelt vast dat door verdachte’s weigering om mee te werken aan het onderzoek door het PBC, de deskundigen niet verder kunnen gaan dan te adviseren om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Echter, gelet op de beschreven denkstoornissen, waaronder waandenken en gestoorde realiteitstoetsing, alsmede de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en het verhandelde op de terechtzittingen, is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de bewezenverklaarde strafbare feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend omdat verdachte naar het oordeel van de rechtbank volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank acht verdachte niet strafbaar. Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het belang van verdachte is dat hij, nu hij in het strafrechtrechtelijk kader is terechtgekomen en dakloos is, niet zomaar op straat wordt gezet. De raadsvrouw heeft zich om die reden op het standpunt gesteld dat verdachte via een artikel 37 plaatsing dient door te stromen naar een plaatsing uit hoofde van de BOPZ.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft twee volwassenen en twee kinderen in zijn flat verbaal bedreigd. Ook heeft hij in twee gevallen daarbij een bijl getoond. De slachtoffers hebben zich door de uitlatingen van verdachte in hun eigen woonomgeving zeer bedreigd gevoeld. De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en hen angst aangejaagd, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen. Daarnaast hebben zijn handelingen geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid zowel bij de direct betrokkenen als ook bij getuigen en andere omwonenden.
Voor de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 juni 2014, waaruit blijkt dat verdachte recent nog voor soortgelijke zaken is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder een retourzending van 17 juli 2014 van Reclassering Nederland ontvangen, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken.
Uit de onder 7. genoemde rapportage blijkt dat de deskundigen de mening zijn toegedaan dat, op basis van de ernst en de chroniciteit van de problematiek, een behandeltraject van jaren nodig zal zijn om het recidiverisico op soortgelijke feiten te reduceren. Behandeling dient in de ogen van de deskundigen plaats te vinden in een goed gestructureerde, middelenvrije omgeving met nadrukkelijk oog voor verdachte’s beperkte niveau van (cognitief) functioneren. . Gezien bovenstaande factoren zijn de deskundigen van mening dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafgedeelte, onvoldoende garanties en behandelmogelijkheden biedt en in onvoldoende mate het behandelbelang onderstreept, mede gelet op zijn weigerachtige houding. De deskundigen hebben de rechtbank de artikel 37- maatregel in overweging gegeven omdat dit volgens hen voldoende mogelijkheden en zekerheden biedt om een behandeling en begeleidingstraject vorm te geven en te verankeren.
De rechtbank heeft onder 7. reeds geoordeeld dat de bewezen verklaarde feiten wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte door zijn stoornis een gevaar oplevert voor anderen, voor zichzelf, dan wel voor de algemene veiligheid van goederen of personen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, overeenkomstig artikel 37 Sr, voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen. Daarnaast kan, ook op initiatief van de officier, passend worden ingegrepen indien na een jaar nog sprake zou zijn van gevaar.

9.Vorderingen benadeelde partijen

[aangeefster 1] en [aangever 2]
De benadeelde partij [aangeefster 1] (feit 1) heeft een vordering benadeelde partij ingediend van € 471,79, bestaande uit € 11,79 aan materiële schade en € 460,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [aangever 2] (feit 2) heeft een vordering benadeelde partij ingediend van € 1.500,- als voorschot op smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [aangeefster 1] integraal wordt toegewezen, dat de vordering van [aangever 2] tot een bedrag van € 460,- aan immateriële schade wordt toegewezen en dat de rest van de vordering van [aangever 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard. De officier van justitie heeft verder verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte en het daaraan gekoppelde ontslag van alle rechtsvervolging.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte en het daaraan gekoppelde ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een vordering van een benadeelde eenvoudig te beoordelen moet zijn. Ten aanzien van de materiele vordering van [aangeefster 1] heeft zij aangevoerd dat deze goed is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële vordering heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] heeft de raadsvrouw opgemerkt dat indien de rechtbank deze vordering voldoende onderbouwd vindt, de rechtbank aansluiting zal moeten zoeken bij de vordering van [aangeefster 1].
De rechtbank is van oordeel dat de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte niet aan een toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen in de weg staat en ook is het, sinds 1 januari 2014 met de wijziging van artikel 36f lid 1 Sr, mogelijk de schadevergoedingsmaatregel op te leggen in geval van ontslag van alle rechtsvervolging met daarbij oplegging van een artikel 37-maartregel.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank is van oordeel dat de door [aangeefster 1] gevorderde schade integraal kan worden toegewezen, omdat deze niet is betwist, de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en deze de rechtbank niet onredelijk voorkomen. Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] zal de rechtbank de immateriële schade vooralsnog begroten op een bedrag van € 750,-. Voor het overige acht de rechtbank de beoordeling van de gestelde immateriële schade een te grote belasting van het strafproces. Derhalve zal de rechtbank [aangever 2] voor het meerdere niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering en kan hij die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Eveneens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank ziet echter aanleiding om het aantal dagen vervangende hechtenis te matigen, gelet op de problematiek bij verdachte en de verwachting dat verdachte nog een lange tijd niet in staat zal zijn om te werken. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 23 juni 2014.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 24c, 36f, 37, 39, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor
nietstrafbaar.
-
Ontslaatverdachte ter zake
van alle rechtsvervolging.
Opleggen maatregel
- gelast
de plaatsingvan verdachte
in een psychiatrisch ziekenhuisvoor de termijn van één jaar;
Vordering benadeelde partij [aangeefster 1] (feit 1)
- Wijst de vordering van [aangeefster 1] toe tot een bedrag van
€ 471,79, bestaande uit € 11,79 aan materiële schade en € 460,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
  • Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
  • Legt aan verdachte op de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1], € 471,79 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
  • Bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Vordering benadeelde partij [aangever 2] (feit 2)
- Wijst de vordering van [aangever 2], gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
  • Verklaart de benadeelde [aangever 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
  • Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
  • Legt aan verdachte op de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], € 750,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
  • Bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J.M. Mol, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2014.
BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Hij op of omstreeks 23 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
[aangeefster 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bijl
aan die [aangeefster 1] getoond en/of met deze bijl (in de richting van die [aangeefster 1])
gezwaaid en/of (daarbij) die [aangeefster 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik pak jou
wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Hij op of omstreeks 23 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
[aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bijl aan
die [aangever 2] getoond en/of is (vervolgens) dichtbij die [aangever 2] gaan staan (op
ongeveer een halve meter afstand) en/of heeft (daarbij) die [aangever 2] dreigend de
woorden toegevoegd :"Ik zou beter op jezelf letten, voordat je hier gewond
gaat raken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Hij op of omstreeks 23 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
[aangever 3]en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend een bijl aan die [aangever 3] en/of [aangever 4]
en/of [aangever 5] getoond, in ieder geval voor die [aangever 3] en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] zichtbaar vastgehouden en/of heeft (daarbij) die [aangever 3] en/of [aangever 4] en/of [aangever 5] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie dood als ik jullie
nog een keer hoor of zie!", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0900 2014168222, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 1], opgenomen op pagina 31 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 1], opgenomen op pagina 32 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen op pagina 41 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 42 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], opgenomen op pagina 34 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
7.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], opgenomen op pagina 35 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
8.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 27 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
9.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 5/6 van het raadkamer proces-verbaal.
10.Proces-verbaal van aangifte van[aangever 6] namens [aangever 4] en [aangever 5], opgenomen op pagina 40 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.