ECLI:NL:RBMNE:2014:6457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
16-661623-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling en voorhanden hebben van vuurwapen en munitie met afwijzing van noodweer

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 15 juni 2013 samen met een medeverdachte betrokken was bij een gewelddadig voorval, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Tijdens de zitting op 1 augustus en 21 november 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. J.B. Boone. De tenlastelegging werd op de zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het proberen om [slachtoffer] van het leven te beroven en het voorhanden hebben van een vuurwapen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De officier van justitie verzocht om vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de noodweersituatie reeds was geëindigd op het moment van de mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, maar achtte het meer subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling wel bewezen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen [slachtoffer] hebben mishandeld, maar dat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat een ernstig risico voor de veiligheid van personen met zich meebracht. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, met een vervangende hechtenis van 60 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 1.456,07, en werden de in beslag genomen patronen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-661623-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 5 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1946],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2014 en 21 november 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
De zaak van verdachte is tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak van medeverdachte [medeverdachte], onder parketnummer 16-661624-13.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 15 juni 2013 te [plaats] samen met een ander
primairheeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een geweer of stalen pijp te slaan op het hoofd,
subsidiairheeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een geweer of stalen pijp te slaan op het hoofd en door hem meermalen te slaan of stompen,
meer subsidiairdie [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een geweer of stalen pijp te slaan op het hoofd en door hem meermalen te slaan of stompen;
feit 2:op 15 juni 2013 te [plaats] een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder 1aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie is van mening dat verdachte zich niet kan beroepen op noodweer, omdat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en er geen sprake was van een noodweersituatie.
De officier van justitie acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich ook daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer. Medeverdachte [medeverdachte] werd, toen hij de oprit opkwam, aangevallen door honden. Eenmaal in de schuur aangekomen had [slachtoffer] een geweer gericht op [medeverdachte] en raakte verdachte in een worsteling met [slachtoffer] om dat geweer af te pakken. Verdachte heeft zich vervolgens verdedigd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1, primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar vaststellen dat [slachtoffer] is geslagen met een geweer of pijp, maar kan niet vaststellen in welk scenario dit heeft plaatsgevonden. De verklaringen van aangever [slachtoffer], verdachte en medeverdachte [medeverdachte] lopen zeer uiteen, met name over de vraag of er sprake was van een noodweersituatie. Om die reden kan niet zonder redelijke twijfel de wederrechtelijkheid van het slaan met het geweer of de pijp worden vastgesteld, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
4.3.2
Vrijspraak feit 1, subsidiair
De rechtbank acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Voor wat betreft het slaan met een geweer of pijp verwijst de rechtbank naar hetgeen zij
hiervoor onder 4.3.1 heeft overwogen.
Voor wat betreft het slaan en stompen overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar vaststellen dat [slachtoffer] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is geslagen dan wel gestompt, maar dit levert geen poging tot zware mishandeling op, waardoor verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
Met het slaan of stompen op het lichaam, is immers niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Nadere informatie over waar [slachtoffer] is geraakt, wat de kracht is waarmee hij werd geslagen of andere bijzonderheden ontbreekt. De aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan dan ook niet worden bewezen.
4.3.3
Veroordeling feit 1, meer subsidiair
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 15 juni 2013 in zijn woning te [plaats] was. [verdachte] en [medeverdachte] begonnen hem volop te meppen. Even later kreeg hij weer klappen. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij diverse kneuzingen en blauwe plekken heeft. [1]
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] drie of vier keer heeft geslagen en dat hij zag dat zijn zoon (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte]) hem ook sloeg. [2]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een paar keer heeft geslagen. [3]
Nadere overwegingen
Voor wat betreft het slaan met een geweer of pijp verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.3.1 heeft overwogen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen en in vereniging [slachtoffer] hebben geslagen.
De rechtbank ziet zich, in verband met de wederrechtelijkheid, voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De rechtbank overweegt daartoe dat, voor zover er sprake was van een noodweersituatie, deze reeds ten einde was nadat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] de schuur hadden verlaten. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] is geslagen nadat zij eenmaal uit de schuur waren en toen ze in de woning waren. Op dat moment was er geen dreiging (meer) van een geweer of een stalen pijp waarover verdachte heeft verklaard. Enkel verdachte en zijn zoon –medeverdachte [medeverdachte]- waren nog in de woning met [slachtoffer], waarmee sprake was van een overtal situatie van hun zijde. Onder die omstandigheden is een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
4.3.4
Veroordeling feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Bewijs
Aangezien verdachte feit 2 heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • het proces-verbaal van sporenonderzoek, opgenomen op pagina 151-154 van het proces-verbaal met nummer PL0950/2013132844B, van politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 106 tot en met 269;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 113-115 van het proces-verbaal met nummer PL0950/2013132844C, van politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 106 tot en met 168;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 124-125 van het proces-verbaal met nummer PL0950/2013132844C, van politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 106 tot en met 168;
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 augustus 2014.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, meer subsidiair
op 15 juni 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen tegen diens lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen;
feit 2
omstreeks 15 juni 2013 te [plaats], een vuurwapen van categorie III, te weten een dubbelloops hagelgeweer, merk onbekend, kaliber 12 (mogelijk voorzien van een vals ingeslagen tekst ‘Stephen Grant en Sons’) en een patroonmagazijn kaliber .22 magnum en munitie van categorie III, te weten: 26 patronen kaliber .22 magnum en 18 patronen kaliber 7 x 64 mm en 47 patronen kaliber 9 x 19 merk DAG en 30 patroonhulzen kaliber 7 x 64 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1, meer subsidiair:medeplegen van mishandeling;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte zich niet kan beroepen op noodweer-exces, omdat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en er geen sprake was van een noodweersituatie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Medeverdachte [medeverdachte] werd, toen hij de oprit opkwam, aangevallen door honden. Eenmaal in de schuur aangekomen had [slachtoffer] een geweer gericht op [medeverdachte] en raakte verdachte in een worsteling met [slachtoffer] om dat geweer af te pakken. Verdachte heeft zich vervolgens verdedigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces en overweegt daartoe dat, voor zover er sprake was van een noodweersituatie, deze noodweersituatie zoals de rechtbank onder 4.3.3 heeft overwogen, reeds was geëindigd. Verdachte heeft vervolgens de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door [slachtoffer] alsnog te slaan. Niet aannemelijk is geworden dat deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging onmiddellijk het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door een eerdere wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] in de schuur was veroorzaakt. Meer specifiek is niet aannemelijk geworden dat verdachte handelde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging. Zo heeft verdachte zelf noch medeverdachte [medeverdachte] iets verklaard over de gemoedsbeweging waarin verdachte verkeerde toen hij sloeg.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, indien de rechtbank tot strafoplegging komt, kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verdachte is samen met zijn zoon verhaal gaan halen bij [slachtoffer], omdat zij nog geld van hem te goed zouden hebben. Dit is volledig uit de hand gelopen en verdachte en zijn zoon hebben [slachtoffer] in zijn eigen woning vervolgens mishandeld. Het plegen van eigenrichting is onacceptabel.
Daarnaast heeft verdachte een wapen en munitie voorhanden gehad. Deze goederen vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie dient dan ook streng te worden opgetreden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 juli 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op het feit dat de officier van justitie onder 1 een zwaarder feit bewezen heeft geacht. De rechtbank acht een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank overweegt hierbij dat de rol van verdachte bij de mishandeling weliswaar geringer is dan de rol van de medeverdachte, maar dat verdachte daarentegen tevens wordt veroordeeld voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.622,41. De schade aan de laptop betreft geen rechtstreekse schade en de immateriële schade dient te worden gematigd tot € 1.500,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een bedrag van € 3.206,07 gevorderd als vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, waarvan € 706,07 ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.456,07 (veertienhonderdzesenvijftig euro en zeven cent), te weten € 750,- aan immateriële schade en € 706,07 aan materiële schade. De rechtbank acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag – hoofdelijk – worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, te weten 15 juni 2013.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

10.Beslag

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de onder verdachte in beslag genomen patronen te onttrekken aan het verkeer.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder verdachte zijn patronen in beslag genomen. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 47, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van feit 1, primair en subsidiair;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
feit 1:medeplegen van mishandeling;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 120 uren, met aftrek naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten en met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
wijst –
ten aanzien van feit 1– de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] toe tot
€ 1.456,07 (veertienhonderdzesenvijftig euro en zeven cent), waarvan € 706,07 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de verplichting op ten behoeve de benadeelde partij, aan de Staat € 1.456,07 (veertienhonderdzesenvijftig euro en zeven cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 24 dagen (de toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op);
bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
verklaart –
ten aanzien van feit 2– onttrokken aan het verkeer: de onder verdachte in beslag genomen munitie;
heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Glerum, voorzitter,
mrs. H.A. Brouwer en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te [plaats], gemeente [plaats],
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet (met kracht) met een geweer en/of een pijp (althans een stalen
voorwerp),
tegen/in/op het gezicht / (achter)hoofd, van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te [plaats], gemeente [plaats],
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een geweer en/of een pijp (althans een stalen voorwerp) in/tegen/op het
gezicht en/of (achter)hoofd, in elk geval diens lichaam te slaan,
en/of
met dat opzet meermalen met kracht in/tegen/op het gezicht en/of
(achter)hoofd, in elk geval diens lichaam heeft gestompt/geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te [plaats], gemeente [plaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer])
met een geweer en/of een pijp (althans een stalen voorwerp) in/tegen/op het
gezicht en/of (achter)hoofd, in elk geval diens lichaam heeft geslagen,
en/of
meermalen met kracht in/tegen/op het gezicht en/of
(achter)hoofd, in elk geval diens lichaam heeft gestompt/geslagen
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te [plaats], gemeente [plaats], althans in het arrondissement Midden Nederland,
een vuurwapen van categerie III, te weten een dubbelloops hagelgeweer, merk onbekend, kaliber 12 (mogelijk voorzien van een vals ingeslagen tekst “Stephen Grant en Sons”) en/of
een patroonmagazijn kaliber .22 magnum
en/of
munitie van categorie III, te weten
  • 26 patronen kaliber .22 magnum en/of
  • 18 patronen kaliber 7 x 64 mm
  • 47 patronen kaliber 9 x 19 merk DAG en/of
  • 30 patroonhulzen kaliber 7 x 64 mm,
voorhanden heft gehad en/of heeft gedragen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer], opgenomen op pagina 37-38, van het proces-verbaal met nummer PL0950/2013132844A, van politie te Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 105.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], in de wettelijke vorm op gemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal p. 24.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], in de wettelijke vorm op gemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal p. 13.