4.3Het oordeel van de rechtbank
Aanleiding
[slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) is geboren op [2013]. Haar ouders zijn [moeder] en [verdachte] (hierna te noemen: verdachte).
Op 5 november 2013 om 15.37 uur heeft verdachte 112 gebeld, omdat [slachtoffer] niet meer ademde. Politie en ambulancemedewerkers zijn snel ter plaatse gekomen. [slachtoffer] is gereanimeerd en beademd en met spoed met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. [slachtoffer] is op 6 november 2013 in het ziekenhuis overleden.
In het ziekenhuis is er door de behandelend arts geen verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. Vervolgens is er een onderzoek gestart naar de toedracht en de oorzaken van het overlijden van [slachtoffer].
Doodsoorzaak
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat de oorzaak is geweest van het overlijden van [slachtoffer].
Forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe heeft een pathologisch onderzoek verricht naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood.
Zij heeft de volgende uitwendige letsels bij [slachtoffer] geconstateerd:
- in het gelaat links een onscherp begrensde paars-blauw-rode vlekkige verkleuring van onderhuidse bloeduitstorting,
- aan de kin een vage, groene, ronde huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting,
- aan de rechterwang / kin een vage paarse vlekkige huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting,
- aan het rechteroor een blauwpaarse huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting,
- enige roodheid aan de basis van het lipriempje,
- een vage iets rechthoekige huidverkleuring aan de borstkas.
- aan de ledematen paarse en rode huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen.
Voorts is door dr. Soerdjbalie-Maikoe geconstateerd dat er bij [slachtoffer] sprake was van een strak gespannen hard hersenvlies met blauw-paarse doorschemering van het harde hersenvlies rondom. Er was circa 20 gram vloeibaar bloed en bloedstolsels diffuus over het hersenoppervlak en onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom), met geringe uitbreiding onder de zachte hersenvliezen diffuus. Voorts waren er tekenen van herseninklemming met zwelling.
De oogbollen toonden bij sectie geen overtuigende bloeduitstortingen. Uit een rapportage van onderzoek aan de oogbollen in het Erasmus MC Rotterdam blijkt echter dat er bij dat onderzoek uitgebreide bloeduitstortingen in alle lagen van het netvlies zijn gezien. Verder was er bij [slachtoffer] sprake van zware, vochtrijke longen met in relatie hiermee wit-schuimig vocht in de luchtpijp. Bij lichtmicroscopie werd er in beide longen tekenen van longontsteking vastgesteld.
Dr. Soerdjbalie-Maikoe heeft geconcludeerd dat het overlijden wordt verklaard door verwikkelingen van bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom).
Forensisch patholoog drs. P.M.I. van Driessche heeft een contra-expertise verricht en komt tot de conclusie dat het overlijden zonder meer verklaard kan worden door hersenzwelling en inklemming van de hersenstam. Ook Van Driessche heeft op grond van het aan hem verstrekte materiaal letsel waargenomen aan het hoofd en de ogen van [slachtoffer].
De rechtbank stelt op grond van de bevindingen van dr. Soerdjbalie-Maikoe en drs. Van Driessche vast dat [slachtoffer] is overleden door verwikkelingen van bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom).
Oorzaak van de letsels
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld wat de oorzaak is van de letsels die hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer].
Dr. Soerdjbalie-Maikoe concludeert in haar rapport dat het hersenvliesletsel bij leven is ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch geweld, hetgeen toegebracht kan zijn of accidenteel. Bij toegebracht letsel denkt dr. Soerdjbalie-Maikoe aan acceleratie-deceleratie-impact trauma en bij een accidenteel trauma zou het moeten gaan om een val van grote hoogte, maar niet in het kader van een zogenaamde ‘huis-tuin-en-keuken’ val.
Ter zitting heeft dr. Soerdjbalie-Maikoe toegelicht dat wanneer zij het heeft over heftig geweld, zij het heeft over flink heen en weer bewegen van het kindje, waarvan de nekspieren weinig ontwikkeld zijn, en dat normale bewegingen dit letsel niet kunnen veroorzaken.
Dr. R.A.C. Bilo, forensisch kinderarts, concludeert in zijn rapport dat de aangetroffen combinatie van subdurale bloedingen, retinabloedingen (bloedingen in het netvlies) en encephalopathie (hersenbeschadiging) een betrouwbare indicator vormt voor een niet-accidentele toedracht. Hij stelt dat als aangeboren en verworven aandoeningen zijn uitgesloten als verklaring voor de bevindingen, de combinatie van bevindingen een betrouwbare indicator vormt voor een traumatische oorzaak. Gezien het ontbreken van aanwijzingen voor een aandoening of geboortetrauma als verklaring, resteert een trauma na de geboorte als enige verklaring. De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] is zeer veel waarschijnlijker bij een trauma met een niet-accidentele toedracht dan bij een niet gemeld ernstig accidenteel trauma, aldus dr. Bilo.
Dr. Bilo heeft ter zitting verklaard dat hij tot de conclusie komt dat er sprake moet zijn van een ernstig incident, waarmee hij bedoelt een inwerking van stomp botsend geweld op het hoofd dat ruim de normale omgangwijze voorbij gaat. Men moet dan denken aan botsend geweld met hoge snelheid of een val van grote hoogte.
Drs. Van Driessche heeft in zijn rapport opgenomen dat de hersenzwelling bij [slachtoffer] kan zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld aan het hoofd, maar ook bij een zogenaamd acceleratie/deceleratie trauma. De aangetroffen bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en in de zachte hersenvliezen kan ook door deze twee geweldsvormen zijn ontstaan.
Drs. Van Driessche concludeert dat de combinatie van de letsels een goede aanwijzing vormt voor acceleratie/deceleratie trauma. Drs. Van Driessche merkt hierbij op dat hij eerder denkt aan schudden dan aan een forse val of een ander geweldsmechanisme. Drs. Van Driessche acht het waarschijnlijk dat het geheel aan letsels niet-accidenteel toegebracht letsel betreft.
Uit de deskundigenrapporten en verklaringen in het dossier komen geen aanwijzingen naar voren dat er bij [slachtoffer] sprake was van een geboortetrauma of andere medische aandoeningen, zoals bijvoorbeeld een stollingsstoornis, die het letsel bij [slachtoffer] zouden kunnen verklaren. Ook uit de verklaringen van de moeder van [slachtoffer], verdachte en andere betrokkenen blijkt niet dat er een val van grote hoogte of een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De drie hiervoor genoemde deskundigen hebben ter zitting van 10 november 2014 ieder voor zich verklaard en hun conclusies ieder voor zich herhaald en bevestigd.
Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht door menselijk handelen, ten gevolge waarvan zij is overleden.
Tijdstip van ontstaan van de letsels
Forensisch arts dr. Bilo concludeert in zijn rapport dat de schade die bij [slachtoffer] op en na 5 november 2013 is vastgesteld moet zijn ontstaan na het laatste moment waarop [slachtoffer] normaal functionerend is gezien en voor het moment dat vanwege de klinische noodsituatie medische hulp is ingeroepen. Ter zitting heeft dr. Bilo deze conclusie aangevuld: hoe ernstiger het letsel is, hoe dichter het moment van optreden van de verschijnselen is gelegen bij op het moment van het toebrengen van het letsel.
Dr. Soerdjbalie-Maikoe heeft ten aanzien hiervan verklaard dat indien kinderen zulk letsel doormaken, het zo is dat een kind dan vrijwel meteen of heel kort daarna verschijnselen gaat vertonen en zich in een klinische noodsituatie zal bevinden.
De rechtbank concludeert op grond van deze bevindingen van de deskundigen dat de gevolgen van het letsel en de klinische noodsituatie waarschijnlijk kort na het toebrengen van het letsel moeten zijn ontstaan. Dat de klinische noodsituatie vrijwel meteen moet zijn opgetreden na het toebrengen van dit letsel, biedt echter nog geen antwoord op de vraag
wanneerhet letsel is toegebracht. De conclusie van de deskundigen, dat het letsel moet zijn ontstaan na het moment dat [slachtoffer] voor het laatst gezond en goed functionerend is gezien en voordat de klinische noodsituatie is ingetreden, beantwoordt die vraag evenmin.
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat
- [slachtoffer] in ieder geval op 5 november 2013 rond 12.40 uur gezond en goed functionerend is gezien door [moeder] en haar moeder,
- verdachte op enig moment bij [slachtoffer] aanwezig was terwijl zij zich in een klinische noodsituatie bevond en reanimatiebehoeftig was,
- verdachte om 15.33 uur zijn vriendin [moeder] heeft gebeld,
- verdachte om 15.37 uur 112 heeft gebeld,
- de ambulancemedewerkers en de politiemedewerkers die ter plaatse zijn gekomen bevestigen dat [slachtoffer] reanimatiebehoeftig was en in een zeer zorgelijke toestand verkeerde.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het letsel is toegebracht tussen het moment dat [slachtoffer] voor het laatst gezond en goed functionerend is gezien, te weten rond 12.40 uur, en het moment dat verdachte om 15.37 uur 112 belt.
Deze vaststelling kan niet leiden tot de conclusie dat het verdachte moet zijn geweest, die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Verdachte heeft onduidelijk of wisselend verklaard ten aanzien van – kort gezegd – de gil, de broek, de sigaretten, de speen en de babyfoons. Aan dat gegeven kan, kan naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu de hectiek van de situatie even zozeer de oorzaak daarvan kan zijn.
Voor het overige zijn geen objectieve omstandigheden kenbaar die van doorslaggevende betekenis zouden kunnen zijn bij een nadere bepaling van het moment waarop [slachtoffer] het letsel is toegebracht – namelijk preciezer dan tussen 12.40 uur en 15.37 uur. De rechtbank kan daarom
nietmet een voldoende mate van zekerheid concluderen dat het verdachte moet zijn geweest die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank acht gelet daarop niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair, subsidiair, meer subsidiair of meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken.
De rechtbank realiseert zich dat dit een onbevredigende uitkomst van de procedure is, nu haar conclusie luidt dat [slachtoffer] ten gevolge van geweld om het leven gekomen.
Nu de rechtbank tot een vrijspraak komt, komt zij niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om het onderzoek te heropenen en nader onderzoek te laten verrichten.