ECLI:NL:RBMNE:2014:6327

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
UTR 13-2859
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
  • mr. J.W. Veenendaal
  • mr. J.E. Hoitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor onttrekken van grondwater ten behoeve van energieopslagsysteem in de bodem

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vrumona B.V. en de Gedeputeerde Staten van Utrecht over een verleende vergunning voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een energieopslagsysteem. De vergunninghouder, Bovag, had op 23 april 2013 een vergunning aangevraagd voor het onttrekken van maximaal 30 m³ grondwater per uur en maximaal 120.600 m³ per jaar. Vrumona B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij vreest dat de onttrekking van grondwater door Bovag de kwaliteit van het door haar te onttrekken grondwater zal verslechteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een vergunning heeft gekregen in overeenstemming met de Waterwet en dat de belangen van Vrumona B.V. voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met de Kaderrichtlijn Water, omdat de Staat niet verplicht is beschermingszones vast te stellen voor bedrijfsmatige onttrekkingen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van Vrumona B.V. niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 juni 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2859

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2014 in de zaak tussen

Vrumona B.V., te Bunnik, eiseres

(gemachtigde: mr. H.A. Pasveer)
en

Gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Marskamp, D. Keeman en M.B. van der Meer)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de vereniging met rechtsbevoegdheid
Bovag, gevestigd te Bunnik,
(gemachtigden: drs. R.C. Clement, ing. A. Dotinga en J. Dijkstra)

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2013 heeft verweerder met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan Bovag (verder: vergunninghouder) een vergunning als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet verleend voor het onttrekken van maximaal 30 m³ grondwater per uur en maximaal 120.600 m³ per jaar ten behoeve van een energieopslagsysteem in de bodem ter plaatse van het gerenoveerde kantoorgebouw van de BOVAG aan de Kosterijland te Bunnik.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [A] [B],
[C] en [D] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen bij haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 21 mei 2012 een aanvraag om een watervergunning ingediend voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een energieopslagsysteem. Vergunninghouder heeft daarbij het voornemen om energieopslag in de bodem toe te passen voor de duurzame klimatisering van haar kantoorgebouw.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder op 4 december 2012 een ontwerp beschikking afgegeven, waarbij aan vergunninghouder de gevraagde vergunning is verleend. Bedoelde ontwerpbeschikking is op 12 december 2012 bekend gemaakt in het weekblad Nieuwsbode, waarbij belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze tegen de ontwerpbeschikking kenbaar te maken. Van die gelegenheid heeft eiseres gebruik gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 23 april 2013 aan vergunninghouder de gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet verleend. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. Ingevolge artikel 6.4 van de Waterwet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van Gedeputeerde staten grondwater te onttrekken of water te infiltreren:
a. ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ (SVP 3 boven m) per jaar bedraagt;
b. ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem.
3. Uit de stukken blijkt dat aan vergunninghouder een vergunning is verleend voor het onttrekken en infiltreren van maximaal 30 m³ grondwater per uur en 120.600 m³ per jaar. Gemiddeld zal, zo wordt in het bestreden besluit vermeld, per jaar 80.000 m³ van de vergunde hoeveelheid worden onttrokken. De onttrekking van het grondwater door vergunninghouder zal worden gerealiseerd uit het eerste watervoerende pakket en zal nagenoeg geheel in de bodem worden teruggebracht.
Eiseres heeft zelf een vergunning voor het onttrekken van maximaal 1.200.000 m³ grondwater uit het tweede watervoerende pakket en 300.000 m³ uit het derde watervoerende pakket.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd een groot financieel en economisch belang te hebben bij schoon grondwater, mede gelet op het feit dat zij beschikt over een ministeriële erkenning waarbij het grondwater na analyse het predikaat ‘natuurlijk mineraalwater’ heeft gekregen. Door de onttrekking van grondwater door vergunninghouder zullen mogelijke verontreinigingen uit de Kromme Rijn die ter hoogte van het terrein van eiseres in het grondwater zitten worden aangetrokken en mogelijk worden vermengd met het door eiseres te onttrekken grondwater. Eiseres heeft in dat verband aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid), aangezien verweerder geen beleid heeft ten aanzien van industriële/bedrijfsmatige onttrekkingen van grondwater en daarmee dus geen bescherming biedt van het door haar te onttrekken grondwater bestemd voor menselijke consumptie. Eiseres is van mening dat zij op grond van de Richtlijn een vergelijkbare bescherming moet hebben als de bescherming ten behoeve van de openbare drinkwaterwinning.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft betrekking op (onder meer) de bescherming van grondwater. Op grond van artikel 7, derde lid, van de KRW dragen de lidstaten zorg voor de nodige bescherming van de aangewezen waterlichamen met de bedoeling de achteruitgang van de kwaliteit daarvan te voorkomen, teneinde het niveau van zuivering dat voor de productie van drinkwater is vereist, te verlagen. De lidstaten kunnen voor die waterlichamen beschermingszones vaststellen.
Uit vorenstaande volgt dat de KRW de Staat (dan wel verweerder) een resultaatsverplichting oplegt, die er op neerkomt dat maatregelen moeten worden getroffen om achteruitgang van de kwaliteit van, in dit geval, grondwater te voorkomen. Eén van die maatregelen kan zijn het vaststellen van beschermingszones. Daartoe bestaat echter, zo blijkt uit artikel 7, derde lid, laatste volzin, van de KRW, geen verplichting.
Verweerder heeft ter bescherming van de bedrijfsmatige winningen voor menselijke consumptie besloten geen beschermingszones vast te stellen om reden dat met deze onttrekkingen geen groot openbaar belang is gemoeid, zoals dat bij de openbare drinkwatervoorziening wel het geval is. Ten behoeve van de nabijgelegen (openbare) drinkwaterwinning door waterleidingbedrijf Vitens te Bunnik heeft verweerder het zogenoemde Gebiedsdossier Waterwinning Bunnik vastgesteld. In dit Gebiedsdossier is informatie opgenomen welke van belang is voor de grondwaterkwaliteit ter plaatse van pompstation Bunnik. Daarbij is echter tevens gekeken naar de toestand van de winning van eiseres. In dat kader zijn ook maatregelen opgenomen welke dienen ter bescherming van de waterkwaliteit, ook voor de winning van eiseres. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank door verweerder wel degelijk voldaan aan zijn verplichting, zoals die is neergelegd in artikel 7, derde lid, van de KRW. De omstandigheid dat voor de bedrijfsmatige consumptieve onttrekking van eiseres geen beschermende zone is ingesteld, maakt vorenstaande niet anders. Een verplichting daartoe bestaat immers niet. De rechtbank tekent daarbij nog aan dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat hij als gevolg van voortschrijdend inzicht overweegt om in de toekomst ook voor openbare drinkwaterwinning af te zien van het instellen van de zogenoemde 50-jaars zone en het beleid dienaangaande op dat punt aan te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat zij vreest dat door de aan vergunninghouder verleende vergunning de kwaliteit van het door haar te onttrekken grondwater zal verslechteren vanwege het (nagenoeg) ontbreken van een ononderbroken waterremmende kleilaag tussen het eerste en tweede watervoerende pakket. De rechtbank overweegt dienaangaande dat eiseres kan worden toegegeven dat er geen aaneengesloten waterscheidende kleilaag aanwezig is tussen haar waterwinning en die van vergunninghouder. Vorenstaande betekent evenwel niet dat er geen sprake is van een waterremmende laag.
Zo heeft verweerder gewezen op de remmende werking van de ter plaatse aanwezige zandlagen met zilt en op de variatie in de diepteligging van de remmende laag. Het ontbreken van de aaneengesloten waterremmende kleilaag, betekent naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet dat daarmee de kwaliteit van het grondwater door de aan vergunninghouder verleende vergunning zal verslechteren. De rechtbank acht daarbij allereerst van belang dat door de aanzienlijke hoeveelheden grondwateronttrekkingen van eiseres (en Vitens) er al sprake is van een aantrekkende werking van het Kromme Rijnwater. Deze onttrekkingen van het grondwater hebben tot op heden, zo is na onderzoeken gebleken, niet geleid tot verontreiniging van het grondwater.
De rechtbank stelt verder vast dat de aan vergunninghouder verleende vergunning voor het onttrekken van grondwater qua hoeveelheid slechts een fractie is van de door eiseres te onttrekken hoeveelheid grondwater.
Gelet op het vorenoverwogenene is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden tot het oordeel heeft kunnen komen dat de negatieve effecten, zo al aanwezig, van de grondwateronttrekkingen door vergunninghouder verwaarloosbaar klein kunnen worden geacht. Het betoog slaagt niet.
4.3
Eiseres heeft verder aangevoerd dat haar belang dient te prevaleren boven het belang van vergunninghouder en dat gelet daarop de gevraagde vergunning geweigerd had moeten worden. Eiseres heeft daarbij gewezen op haar grote financiële en economische belang alsmede op de in het Grondwaterplan 2008-2013 opgenomen tabel betreffende een onderverdeling grondwateronttrekkingen naar laagwaardig, middelwaardig en hoogwaardig gebruik. Gelet op die onderverdeling is eiseres van mening dat haar belang dient te prevaleren boven het belang van vergunninghouder.
De rechtbank overweegt dat het onttrekkingsbeleid van verweerder gericht is op een doelmatige verdeling van de beschikbare hoeveelheid grondwater en het zo veel mogelijk beperken van de negatieve effecten van het gebruik van grondwater. Daarbij wordt er naar gestreefd dat alle onttrekkingen voldoen aan maatschappelijk gewenst gebruik van grondwater. Om dat te beoordelen zijn de onttrekkingen in categorieën onderverdeeld. Naarmate het gebruiksdoel van een onttrekking een hogere kwaliteit vereist en/of openbaar doel dient, kent verweerder er een groter belang aan toe.
Uit de in het Grondwaterplan opgenomen onderverdeling blijkt dat het gebruiksdoel van zowel eiseres als vergunninghouder is aangemerkt als middelwaardig gebruik. De enkele omstandigheid dat vergunninghouder/KWO in de betreffende tabel in de rechter kolom van het ‘middelwaardig gebruik’ wordt vermeld en eiseres in de middelste kolom, betekent niet, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, dat daarmee de belangen van eiseres zwaarder dienen te wegen dan die van vergunninghouder. Beide gebruiksdoelen zijn aangemerkt als middelwaardig gebruik. Dat de WKO in de rechterkolom is geplaatst vindt zijn verklaring in het feit dat de WKO een nieuwe ontwikkeling is geweest die is toegevoegd aan de tabel. De plaats in de tabel, vallend onder ‘middelwaardig gebruik’, zegt dan ook niets over de zwaarte van de weging. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat verweerder bij de verlening van de vergunning een onjuiste belangenafweging heeft toegepast.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij de verlening van de vergunning wel degelijk rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. De rechtbank wijst er in dat verband op dat door verweerder in de verleende vergunning diverse voorschriften zijn opgenomen die de bescherming van de grondwaterkwaliteit en van de drinkwaterwinning dienen. Voorts zullen door verweerder blijvend op verschillende locaties metingen worden verricht om zodoende te kunnen beoordelen of de kwaliteit van het grondwater wordt beïnvloed door de energieopslag. De belangen van eiseres zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank op voldoende wijze betrokken bij de beoordeling van de aanvraag om de watervergunning.
5. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat de door eiseres aangevoerde beroepsgronden niet slagen. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. J.E. Hoitink, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.
griffier voorzitter
bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door
mr. J.W. Veenendaal)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.