ECLI:NL:RBMNE:2014:6223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
379666
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing inzake omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de William Schrikker Jeugdbescherming & Reclassering (WSJ) betreffende de omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.F.P. Scheele, verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 8 oktober 2014 te laten vervallen, omdat deze volgens hem in strijd was met de Algemene Wet Bestuursrecht. De WSJ had voorwaarden gesteld aan de omgang, die de vader als onterecht en onzorgvuldig beschouwde. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2014 zijn zowel de vader als vertegenwoordigers van de WSJ en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing niet op goede gronden was gegeven en heeft geoordeeld dat de WSJ onvoldoende had aangetoond dat zij de vader had betrokken bij het proces van het stellen van voorwaarden. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk vervallen verklaard, met uitzondering van de regeling dat de vader op zondag omgang heeft met zijn kind van 10:00 tot 18:00 uur. De kinderrechter benadrukte het belang van overleg tussen de nieuwe gezinsvoogd, de vader en de pleegmoeder om tot een werkbare omgangsregeling te komen. Tevens is het verzoek van de vader om de WSJ in de proceskosten te veroordelen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Locatie Utrecht
Zaak-/rolnummer: C/16/379666 / JE RK 14-2405
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
Beslissing van de kinderrechter van 10 november 2014.
in de zaak van
[vader],
die ter zake woonplaats en domicilie gekozen heeft ten kantore van advocaat mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan de IJssel,
nader te noemen: de vader,
bijgestaan door zijn advocaat: mr. R.F.P. Scheele,
tegen
de William Schrikker Jeugdbescherming & Reclassering,
(mede) kantoorhoudende te Utrecht,
nader te noemen: de WSJ.
met als belanghebbenden:
-
[moeder],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de moeder,
-
[pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de pleegmoeder,
met betrekking tot het minderjarige kind:
[minderjarige], geboren op [2008] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door beide ouders.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 22 oktober 2014 heeft de vader middels zijn advocaat, mr. R.F.P. Scheele, een verzoekschrift ingediend strekkende tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 8 oktober 2014.
1.2.
Op 30 oktober 2014 zijn nadere stukken ingediend door de advocaat van vader.
1.3.
Op 7 november 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
  • de vader en zijn advocaat, mr. R.F.P. Scheele,
  • de heer [B], vertegenwoordiger namens de WSJ,
  • de heer [D] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad,
  • mr. M. Erkens, advocaat van de pleegmoeder.
Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de moeder en de pleegmoeder niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. De ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door de WSJ. De ondertoezichtstelling loopt tot 26 april 2015.
2.2.
Bij beschikking van 20 oktober 2014, met kenmerk C/16/378311 / JE RK 14-2285 verlengde de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [pleegmoeder], de tante (vz.), met ingang van 26 oktober 2014 tot 26 april 2015.
2.3.
Op 8 oktober 2014 heeft WSJ een schriftelijke aanwijzing gegeven met de volgende
inhoud:
“Elke zondag van 10.00 – 16.00 uur mag u [minderjarige] ophalen en weer terugbrengen naar tante. Hierbij wordt er aan de volgende afspraken gehouden tijdens het bezoek:
  • [minderjarige] slaapt niet bij vader.
  • [minderjarige] douchet niet bij vader.
  • [minderjarige] is niet op andere momenten bij vader dan bovenstaand.
  • [minderjarige] wordt niet door vader gehaald of gebracht naar school.
  • Vader is in het bijzijn van [minderjarige] in het zicht van volwassenen.
  • [minderjarige] is niet alleen met vader.
  • [minderjarige] wordt niet aan/of uitgekleed door vader, dus activiteiten zoals zwemmen kunnen niet worden ondernomen.
  • [minderjarige] wordt op een leeftijdsadequate manier aangesproken en er worden kindvriendelijke activiteiten met haar ondernomen.
  • Er worden geen geheimen of leugens verteld aan [minderjarige].
  • [minderjarige] wordt niet gemanipuleerd.
  • De broer van vader, [A], mag alleen met bezoeken aanwezig zijn bij [minderjarige] mits hij geen alcohol heeft gedronken.
  • [minderjarige] is geen getuige van ruzies of agressie in welke vorm dan ook.”.
2.4.
De WSJ heeft nadien bij brief van 28 oktober 2014 aan (advocaat van) de vader medegedeeld dat per ongeluk een verkeerd tijdstip in de schriftelijke aanwijzing staat. De schriftelijke aanwijzing bevat als tijdstip “tot 16:00 uur”, wat moet zijn: “tot 18:00 uur”.

3.Het verzoek en het verweer

Het standpunt van de vader
3.1.
De vader verzoekt de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 8 oktober 2014 vervallen te verklaren. Hij voert daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven, (mede) middels zijn advocaat en (mede) aan de hand van een pleitnota die aan het dossier is toegevoegd – aan dat de schriftelijke aanwijzing in strijd met de Algemene Wet Bestuursrecht is gegeven, aangezien deze onzorgvuldig is voorbereid, namelijk zonder vooroverleg te voeren met de vader. De aanwijzing is dan ook in strijd met het vereiste van hoor- en wederhoor. Bovendien ziet de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing die in augustus 2014 is gegeven op een andere wijziging van de omgangsregeling dan de uiteindelijk gegeven schriftelijke aanwijzing. In de schriftelijke aanwijzing zijn de argumenten die de vader tegen de vooraankondiging heeft ingediend bovendien niet gemotiveerd weerlegd. Voorts voert de vader aan dat er geen enkele indicatie bestond waaruit blijkt dat de bestaande omgangsregeling niet goed verloopt. De WSJ heeft altijd vertrouwen gehad in de omgangsregeling en de vader. Dit wordt ook door de Waag, de Raad en het Gerechtshof onderschreven. Ook is door de WSJ niet gemotiveerd waarom de omgang gewijzigd dient te worden en op welke wijze die wijziging in het belang van [minderjarige] is. De schriftelijke aanwijzing bevat daarnaast onjuiste informatie, zowel ten aanzien van valsheid in geschrifte door vader dan wel advocaat van vader, alsmede in de twaalf voorwaarden die door de WSJ gesteld worden. De advocaat van vader concludeert tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 8 oktober 2014.
3.2.
Desgevraagd heeft (de advocaat van) de vader medegedeeld dat het bezwaar van de vader tegen de schriftelijke aanwijzing inhoudelijk niet zo zeer ziet op de omgangsregeling als zodanig, hoewel hij die graag flexibeler zou willen uitvoeren, maar vooral op de twaalf voorwaarden die WSJ aan de omgangsregeling verbindt.
3.3.
Ter zitting heeft de advocaat van vader voorts zijn verzoek aangevuld, inhoudende dat verzocht wordt de WSJ te veroordelen in de proceskosten.
Het standpunt van de WSJ
3.4.
De heer [B] heeft ter namens de WSJ ter terechtzitting verweer gevoerd en daarbij het volgende naar voren gebracht. De aanvankelijke schriftelijke aanwijzing bevatte het tijdstip “tot 16:00 uur”, hetgeen nadien is hersteld als “tot 18:00 uur”. Voorts heeft meneer [B] medegedeeld dat de bedoeling van de schriftelijke aanwijzing was om duidelijkheid te scheppen naar alle betrokkenen. Vanuit die situatie kan vervolgens tot een werkbare omgangsregeling gekomen worden. De voorwaarden van de omgangsregeling zijn gegeven teneinde de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De vader dient te laten zien dat hij zich kan houden aan afspraken. Desgevraagd heeft meneer [B] medegedeeld dat er weliswaar overleg is geweest over de te geven aanwijzing, maar dat er veel weerstand was vanuit vader. De heer [B] heeft desgevraagd, als vervangend gezinsvoogd, niet kunnen toelichten wat precies besproken is en wanneer dit is gebeurd. De heer [B] merkt op dat de vorige gezinsvoogd van [minderjarige], de heer [C], inmiddels ontslagen is door de WSJ, omdat hij juist in deze zaak als gezinsvoogd is tekortgeschoten.
Het standpunt van de pleegmoeder
3.5.
Mr. Erkens heeft ter zitting, namens pleegmoeder, het volgende naar voren gebracht. Het gaat naar omstandigheden goed met [minderjarige]. [minderjarige] kan voorlopig bij pleegmoeder blijven wonen. De afgelopen tijd zijn er geen problemen geweest in de uitvoering van de omgangsregeling en de pleegmoeder heeft volledig vertrouwen in de vader. De vader heeft geen extra beroep gedaan op de pleegmoeder. Het bevreemdt de pleegmoeder dat er een veiligheidsplan is opgesteld, terwijl daartoe geen aanleiding bestaat. De omgangsregeling zoals in de schriftelijke aanwijzing neergelegd is bovendien praktisch onuitvoerbaar. Het is van belang dat [minderjarige] op normale wijze interactie heeft met haar vader, hetgeen onder de schriftelijke aanwijzing niet of nauwelijks mogelijk is. De werkwijze, reactie en houding van de WSJ toont voorts aan dat het belang van [minderjarige] niet (langer) vooropstaat.
Het advies van de Raad
3.6.
De heer [D] heeft ter zitting namens de Raad verklaard dat het onderzoek door de Raad naar de toekomstige opvoedingssituatie van [minderjarige] nog loopt. De heer [D] merkt op dat het moeilijk is gebleken zicht te krijgen op de ontwikkeling van [minderjarige]. Er gaat een nader onderzoek plaatshebben bij [minderjarige]. De ouders hebben daar toestemming voor gegeven en het onderzoek zal op korte termijn aanvangen. Bij dit onderzoek zal ook een gedragswetenschapper betrokken worden. Het streven is om begin december 2014 intern te overleggen bij de Raad of er voldoende informatie beschikbaar is voor een advies aan de WSJ. De WSJ heeft zelf al te kennen gegeven dat zij het advies van de Raad zal overnemen.
3.7.
Met betrekking tot de schriftelijke aanwijzing heeft de heer [D] naar voren gebracht dat het van belang is dat er snel duidelijkheid komt voor zowel de WSJ als (met name) de vader. De WSJ is niet duidelijk geweest in haar communicatie rondom de omgangsregeling, namelijk onder door het incidenteel toestaan van (extra) omgang en het vervolgens terugdraaien van deze toestemming. Voorts is gebleken dat er zorgpunten zijn met betrekking tot het alcoholgebruik door de broer van de vader, bij wie de vader in huis woont. De heer [D] benadrukt dat er veel onduidelijkheid bestaat bij zowel de WSJ als de vader en dat het van belang is dat alle betrokkenen hierin open zijn. Zowel de WSJ als de vader zijn hierin tekortgeschoten. De vervanging van de gezinsvoogd is een stap in de juiste richting. De heer [D] heeft voorts naar voren gebracht dat – los van de eventuele vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing – helder moet worden op welke wijze de omgangsregeling met [minderjarige] ingevuld gaat worden. Een gesprek tussen betrokkenen is hierin een noodzakelijke eerste stap. Het is daarbij van belang duidelijk vast te stellen wanneer de omgang plaats gaat vinden en – indien toepasselijk – onder welke voorwaarden. Dit is ook in het belang van [minderjarige], die behoefte heeft aan duidelijkheid, structuur en regelmaat in de omgang.

4.De beoordeling

De vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing
4.1.
De WSJ kan ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste en tweede lid, dwingende schriftelijke aanwijzingen geven aan de gezag dragende ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het geven van een schriftelijke aanwijzing komt aan BJZ een zekere beleidsvrijheid toe.
4.2.
Ingevolge artikel 1:263a, eerste lid, BW kan de WSJ als gezinsvoogdijinstelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Een dergelijke beslissing geldt op grond van het tweede lid van dit artikel als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouders de kinderrechter op de voet van artikel 1:259, eerste lid, BW kunnen verzoeken de aanwijzing vervallen te verklaren.
4.3.
Gelet op de formulering van artikel 1:263a BW heeft de WSJ een discretionaire bevoegdheid bij het geven van de daar bedoelde aanwijzingen. Het geven van dergelijke aanwijzingen vindt zijn begrenzing in een ieder verbindende verdragsbepalingen, de in de Awb neergelegde alsook de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
4.4.
De brief van de WSJ van 8 oktober 2014 wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.5.
Het verzoek tot vervallen verklaring is op 22 oktober 2014 binnengekomen bij de rechtbank, aldus binnen veertien dagen na de dag waarop de aanwijzing is verstuurd. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
4.6.
De vraag ligt voor of de aanwijzing gegeven door de WSJ geheel dan wel gedeeltelijk vervallen dient te worden verklaard.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de WSJ zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit betreft een ex-nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
4.7.
De kinderrechter overweegt dat de huidige regeling waarbij de vader een dag in het weekend, de zaterdag of de zondag, omgang heeft met [minderjarige], zonder dat daaraan specifieke voorwaarden zijn gesteld, reeds langere tijd loopt. Hoewel eerder door de WSJ ter zitting van 19 september 2014 is aangegeven dat er twijfel bestond of de vader zich strikt aan deze regeling hield, is ook gebleken dat de vader incidenteel met toestemming van de WSJ extra omgang heeft gehad met [minderjarige]. De bezwaren van de vader richten zich evenwel niet zozeer op de omgang op de zondag en de duur van die omgang, nu dit slechts een zeer beperkte wijziging is van de regeling die tot op dat moment liep. De schriftelijke aanwijzing zal in zoverre dan ook in stand kunnen blijven. De kinderrechter overweegt hiertoe, rekening houdend met de belangen van [minderjarige], dat het van belang is duidelijkheid, structuur en regelmaat te hebben in de omgangsregeling. De onzekerheid en potentiële problemen in de uitvoering die een omgangsregeling inhoudende omgang op de zaterdag
ofde zondag met zich mee brengt, is dan ook niet in het belang van [minderjarige]. Dit is ter zitting ook namens de Raad onderschreven.
4.8.
De vader heeft evenwel grote moeite met het stellen van de genoemde voorwaarden. Het had dan ook op de weg van de WSJ gelegen in gesprek te treden met de vader teneinde tot een werkbare omgangsregeling te komen alvorens een schriftelijke aanwijzing te geven. De WSJ heeft niet, althans onvoldoende, aangetoond dat zij getracht heeft de gewenste medewerking van de vader door overleg en overreding te bereiken. Voorts ziet de uiteindelijk gegeven schriftelijke aanwijzing op een andere omgangsregeling dan welke in de aankondiging van 28 augustus 2014 werd genoemd. De WSJ is daarnaast in de aanwijzing niet, althans niet voldoende, ingegaan op vaders standpunten en bezwaren tegen de vooraankondiging, zoals verwoord in een fax van de advocaat van de vader van 6 september 2014. De WSJ heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij thans de gestelde voorwaarden stelt, hoe zij tot die voorwaarden is gekomen en op welke wijze deze het belang van [minderjarige] dienen.
4.9.
Het voorgaande, de voorgeschiedenis, de stukken en het verhandelde ter zitting in aanmerking genomen is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de WSJ, mede gezien genoemde verdragsbepalingen, bij afweging van alle belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het stellen van de twaalf genoemde voorwaarden voor de omgang tussen de vader en [minderjarige], nu de aanwijzing niet zorgvuldig tot stand is gekomen en berust op een ondeugdelijke motivering.
4.10.
De kinderrechter merkt ten overvloede op dat het voorgaande inhoudt dat de vader omgang heeft met [minderjarige] als neergelegd in de schriftelijke aanwijzing van 8 oktober 2014, namelijk op zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur, doch dat de door de WSJ in die schriftelijke aanwijzing gestelde voorwaarden vervallen zullen worden verklaard. Het is van belang dat de nieuwe gezinsvoogd zo spoedig mogelijk met de vader en de pleegmoeder in gesprek zal gaan omtrent de wijze waarop de omgangsregeling met [minderjarige] ingevuld gaat worden en de eventuele voorwaarden die daaraan in het belang van [minderjarige] gesteld moeten worden. Mocht dit overleg niet tot overeenstemming leiden, dan staat het de WSJ vrij om indien noodzakelijk opnieuw een schriftelijke aanwijzing te geven.
De proceskostenveroordeling
4.11.
De vader heeft verzocht de WSJ in de kosten van het geding te veroordelen. Ingevolge artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de kinderrechter een dergelijke proceskostenveroordeling uitspreken. In het licht van de voorgaande overwegingen die de kinderrechter aan het oordeel tot de gedeeltelijke vervallenverklaring van de aanwijzing ten grondslag heeft gelegd, ziet de kinderrechter onvoldoende aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. De kinderrechter zal in dit kader beslissen zoals onder de beslissing is aangegeven.

5.Beslissing

De kinderrechter
5.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 8 oktober 2014 gedeeltelijk vervallen, namelijk ten aanzien van de twaalf daarin gestelde voorwaarden;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.T. Maalderink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.