ECLI:NL:RBMNE:2014:6197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
379816 / HA RK 14-242
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure

Op 28 november 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak, geregistreerd onder rekestnummer 379816 / HA RK 14-242. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Neslo, en was gericht tegen mr. F.G. van Arem, lid van de meervoudige kamer die belast was met de behandeling van een verzoek tot ontheffing van het gezag over de minderjarige dochter van verzoeker en [A]. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 23 oktober 2014, gevolgd door verschillende correspondenties en een nieuwe dagbepaling. Verzoeker stelde dat mr. Van Arem niet neutraal was, omdat deze rechter eerder beslissingen had genomen die hem aangingen, waaronder een gesloten plaatsing in het kader van de Wet BOPZ. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van mr. Van Arem bij eerdere procedures niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees dat mr. Van Arem niet onpartijdig zou zijn. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Rekestnummer: 379816 / HA RK 14-242
beslissing van 28 november 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J.A. Neslo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de zitting van de meervoudige familiekamer van 23 oktober 2014
  • het aanhoudingsverzoek van 28 oktober en 3 november 2014 van de zijde van verzoeker
  • de brief van 3 november 2014 van de zijde van verzoeker met daarin een inhoudelijke toelichting op het wrakingsverzoek
  • de e-mail van 3 november 2014 van mr. Van Arem met daarin zijn reactie op het wrakingsverzoek
  • de brief van 3 november 2014 van de griffier waarbij het verzoek tot uitstel wordt verleend en een nieuwe dagbepaling wordt medegedeeld
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 21 november 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door mr.
Neslo voornoemd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. F.G. van Arem, als lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van het verzoek tot ontheffing van verzoeker en van [A] uit het gezag over hun minderjarige dochter [minderjarige].

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is.
Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker heeft aangevoerd mr. Van Arem niet neutraal te vinden ten aanzien van de door hem te nemen beslissing, aangezien deze rechter verzoeker inzake de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) gesloten heeft geplaatst en dezelfde rechter ook al eerder heeft beslist over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de eerder genoemde minderjarige. Verder is in het kader van de Wet BOPZ aan mr. Van Arem medische informatie bekend geworden die in de procedure tot ontheffing van het gezag niet bekend hoeft te zijn.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat mr. Van Arem besloten heeft tot gesloten plaatsing van verzoeker in het kader van de Wet BOPZ en in dat kader kennis heeft gekregen van medische informatie onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Van Arem jegens verzoeker. Ook is deze omstandigheid niet toereikend om de bij verzoeker bestaande vrees dat het mr. Van Arem aan onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd te achten. Dit oordeel wordt niet anders door de eerdere betrokkenheid van mr. Van Arem bij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. Zoals hiervoor al is overwogen, wordt een rechter vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn. Betrokkenheid van dezelfde rechter bij eerdere beslissingen in procedures waarbij verzoeker partij of belanghebbende was, is op zichzelf niet te kwalificeren als een bijzondere omstandigheid die een aanwijzing oplevert dat anders geoordeeld moet worden.
3.5.
Verzoeker heeft nog gesteld dat mr. Van Arem ‘niet aardig’ was tegen hem, maar deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Nu verzoeker voor het overige niets heeft aangevoerd waaruit volgt dat zich uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die wel een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Van Arem jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Van Arem af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Van Arem, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Familierecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot ontheffing van verzoeker en van [A] uit het gezag over hun minderjarige dochter [minderjarige] (374371 / FL RK 14-1680) dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, M.C.P. de Ridder en mr. drs. S.M. van Lieshout in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.A.M. Derksen en in openbaar uitgesproken op 28 november 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.