7.1Nu verweerder in het bestreden besluit II naar aanleiding van het bezwaar van eiseres alsnog de gevraagde informatie aan haar heeft verstrekt, is sprake van een openbaarmaking in de zin van de Wob en is dus sprake van een geschil dat inhoudelijk van aard is. In beginsel behoort de behandeling daarvan in bezwaar dus tot de categorie gemiddeld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in onderhavige zaak duidelijke redenen zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. Van belang is dat verweerder in het primaire besluit heeft beoogd om het verzoek van eiseres toe te wijzen. Daartoe heeft hij documenten aan eiseres verstrekt met betrekking tot de betreffende verkeersovertreding, de bevoegdheid en bekwaamheid van de betreffende verbalisant, de gebruikte meetapparatuur, de waarneming en de meting. Verweerder heeft echter abusievelijk documenten verstrekt met betrekking tot een andere verkeersovertreding dan die door eiseres was begaan en waarop haar Wob-verzoek betrekking had. Het bezwaar van eiseres strekte dan ook niet verder dan om deze evidente vergissing bij verweerder onder de aandacht te brengen, waarna verweerder in het bestreden besluit II ook de juiste documenten aan eiseres heeft verstrekt. Er is dan ook sprake geweest van een beperkte omvang van de door de gemachtigde van eiseres verrichte werkzaamheden. Onder deze omstandigheden heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van een zaak van licht gewicht met een bijbehorende wegingsfactor van 0,5. Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit II, is dus ongegrond.
8. Nu het beroep in zoverre ongegrond is, komt eiseres niet in aanmerking voor een verdere proceskostenvergoeding dan die onder 3 is genoemd. Voor een veroordeling van verweerder in de vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de betaling van dit griffierecht mede heeft gestrekt voor de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit II.
Ten aanzien van het dwangsombesluit
9. In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is als hoofdregel neergelegd dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Ingevolge artikel 7:13, tweede lid, van de Awb, deelt een bestuursorgaan aan de indiener van een bezwaarschrift zo spoedig mogelijk mee indien een commissie over het bezwaar zal adviseren.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat, nu zij bij brief van 2 juni 2013 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, de verdagingsbrief van 12 september 2013 van verweerder buiten de termijn ongeldig gegeven is. Daarbij is van belang dat verweerder nooit heeft aangegeven dat hij bij de behandeling van het bezwaar gebruik zou maken van een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
11. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat tot 1 april 2014 een interregionale commissie was ingesteld die over bezwaarschriften adviseerde. Omdat het in onderhavige zaak slechts ging om een evidente fout is een besluit genomen zonder dat de interregionale commissie daarvoor is ingeschakeld. Niettemin bedroeg de beslistermijn 12 weken en deze eindigde op 26 augustus 2013.
12. De rechtbank constateert, zoals ook niet in geschil is tussen partijen, dat verweerder eiseres niet zo spoedig mogelijk na de ontvangst van het bezwaarschrift heeft meegedeeld dat hij een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb heeft ingesteld. Volgens rechtspraak van de ABRvS – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2007 (ECLI:RVS:2007:BB7704) – dient een dergelijke mededeling in ieder geval binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift plaats te vinden. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, gold voor het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres een beslistermijn van zes weken na ontvangst hiervan. Verweerder heeft buiten die termijn op 26 september 2013 een beslissing genomen.
13. Omdat verweerder buiten de termijn van zes weken een beslissing op bezwaar heeft genomen, verbeurt hij een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, mits hij conform artikel 4:17, derde lid van de Awb, schriftelijk in gebreke is gesteld.
14. Eiseres heeft aangevoerd dat zij verweerder bij brief van 16 augustus 2013 in gebreke heeft gesteld en dat verweerders stelling dat hij deze niet ontvangen heeft ongeloofwaardig is. Eiseres immers maakt gebruik van een externe postdienst die het document op juiste wijze heeft verwerkt.
15. De gemachtigde van eiseres heeft voor de verzending van de ingebrekestelling gebruik gemaakt van de diensten van BlueMailCentral. Dit is een dienst die zorg draagt voor verzending van papieren brieven, die digitaal aan haar zijn aangeboden. Uit de door de gemachtigde van eiseres overgelegde producties blijkt genoegzaam dat hij de ingebrekestelling van 16 augustus 2013 digitaal aan BlueMailCentral heeft aangeboden. Deze instelling vervolgens heeft de gemachtigde geïnformeerd dat de status van het document ‘verwerkt’ is. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiseres hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat BlueMailCentral de ingebrekestelling daadwerkelijk heeft uitgeprint en naar verweerder heeft verzonden. De status ‘verwerkt’ is onvoldoende om daar deze conclusie aan te verbinden. Dit betekent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de ingebrekestelling van 16 augustus 2013 aan verweerder heeft verzonden. De brief van 14 september 2013 kan aangemerkt worden als een (eerste) ingebrekestelling. Nu verweerder echter binnen twee weken na ontvangst daarvan een besluit heeft genomen, heeft hij geen dwangsom verbeurd.
16. De rechtbank zal het beroep, voor zover dit is gericht tegen het dwangsombesluit, ongegrond verklaren. Eiseres komt niet in aanmerking voor een verdere proceskostenvergoeding in onder 3 is toegekend.