ECLI:NL:RBMNE:2014:6075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
16/705620-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woningoverval met geweld door meerderjarige verdachte

Op 9 augustus 2014 heeft de verdachte, samen met anderen, geprobeerd een 66-jarig slachtoffer bij zijn woning in Wijk bij Duurstede te overvallen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte en zijn mededaders een plan hadden gemaakt voor de beroving en de aangever vroeg in de ochtend op zijn erf hebben opgewacht. De aanval vond plaats van achteren, wat de laffe en geplande aard van de actie benadrukt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte, ondanks zijn eerdere strafbare feiten, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt met hulp van zijn omgeving en hulpverlening. Daarom is de rechtbank van mening dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals geëist door de officier van justitie, niet in lijn is met de uitgangspunten van het jeugdstrafrecht. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 221 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Daarnaast wordt een werkstraf van 130 uur en een leerstraf in de vorm van de training SoCool opgelegd. De rechtbank benadrukt dat de gevolgen van gewelddadige berovingen voor slachtoffers ernstig zijn en dat de verdachte moet worden begeleid om herhaling te voorkomen. De benadeelde partij vordert schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk wordt toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank legt ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705620-14 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen heeft geprobeerd met geweld een persoon te beroven en/of af te persen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot een woningoverval en dat verdachte en de medeverdachten daarbij gebruik hebben gemaakt van een rol tape en een houten steel. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte en de medeverdachten gebruik hebben gemaakt van een mes.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het bewijs. Wel heeft de verdediging aangegeven het eens te zijn met het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot het gebruik van een mes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en de raadsvrouw niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank voor zover zij dit feit bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- het proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte nr. PL0900-2014219230-1, doorgenummerde pagina’s 24 en 28 van het proces-verbaal nr. PL0900-2014219230 van 11 augustus 2014.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [aangever] bij zijn woning te overvallen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 augustus 2014 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn gading en geld, toebehorende aan [aangever]
tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
- voorzien van een rol tape en een houten steel naar de woning van die [aangever] gegaan en die [aangever] aldaar opgewacht totdat die [aangever] zijn woning verliet (teneinde naar zijn werk te gaan) en
- die [aangever] (nadat hij zijn woning had verlaten en de achterklep van de bij zijn woning geparkeerd staande auto had geopend) van achteren aangevallen en achterover getrokken waardoor die [aangever] op de grond terecht is gekomen en
- terwijl die [aangever] op de grond lag bovenop de buik van die [aangever] gaan zitten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
Poging tot diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot:
  • een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich vanuit de William Schrikkergroep moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en dat hij verblijft bij Go-Aut, of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • een leerstraf, te weten de training SoCool.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn beperkte intelligentieniveau en dat daarom het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen het toen 66-jarige slachtoffer bij diens woning met geweld geprobeerd te beroven. Verdachte en zijn mededaders hadden tevoren het plan voor de beroving gemaakt. Zij hebben aangever zeer vroeg in de ochtend op diens erf bij zijn woning opgewacht en hebben hem vervolgens van achteren aangevallen. Het betreft een geplande en laffe actie, waarbij de daders niet hebben stilgestaan bij de gevolgen van deze gebeurtenis voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige berovingen, al helemaal als dit op eigen terrein bij de woning gebeurt, langdurige psychische schade bij de slachtoffers aan kunnen richten en dat dergelijke feiten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten. Deze gebeurtenis heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer die ter terechtzitting van 11 november 2014 is voorgelezen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2014, waaruit blijkt dat aan verdachte eerder straf is opgelegd, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 7 november 2014, waaruit onder meer blijkt dat beïnvloeding en handeling uit angst mede ten grondslag lijken te liggen aan het tenlastegelegde. Verder blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis van verblijf in jeugdinstellingen kent, ongeschoold is en er sprake is van middelenmisbruik. Het recidiverisico wordt geschat op hoog gemiddeld en risicofactoren worden gezien op het gebied van middelengebruik en gedrag/vaardigheden. Als beschermende factor wordt beschouwd dat verdachte (ten tijde van het bewezenverklaarde 21 jaar oud) -sinds kort- beschikt over steunende figuren in zijn omgeving. De reclassering adviseert verdachte te berechten onder het jeugdstrafrecht en te begeleiden door de jeugdreclassering. Voorts adviseert de reclassering een voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht vanuit de William Schrikkergroep, een gedragsinterventie in de vorm van de training SoCool en dat verdachte wordt verplicht om te verblijven bij Go-Aut of een vergelijkbaar passende begeleid wonen instelling en zich moet houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Uit deze rapportage komt tevens naar voren dat verdachte na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis in het kader van de toen bepaalde voorwaarden reeds onder begeleiding van de William Schrikkergroep is gekomen en is gaan verblijven bij Go-Aut. De begeleiding en het verblijf zijn tot op heden positief verlopen. Verdachte heeft bovendien werk gevonden, waar hij zijn energie kwijt kan en zeer goed functioneert.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een pro justitia rapport van 8 november 2014, opgemaakt door drs. R.A. Sterk, psycholoog, waaruit onder meer blijkt -kort gezegd- dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau. Tevens is er sprake van een persoonlijkheid met antisociale trekken. Van genoemde psychische problematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte moet als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Door het verband tussen de gediagnosticeerde psychische problematiek en het tenlastegelegde en het feit dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als verhoogd ingeschat.
Geadviseerd wordt om verdachte behandeling in de vorm van het programma SoCool op te leggen teneinde de kans op herhaling te minimaliseren. Bovendien wordt geconcludeerd dat er voldoende argumenten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid over en houdt hier rekening mee bij de bepaling van de hoogte van de straf. De rechtbank vindt in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen van het jeugdrecht.
De rechtbank stelt voorop dat bij de door de officier van justitie gevorderde toepassing van het jeugdstrafrecht bij meerderjarige verdachten uitgangspunt is dat terughoudend met vrijheidsstraffen dient te worden omgegaan. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de rechtbank bij de toepassing van voorlopige hechtenis in dergelijke zaken ambtshalve de mogelijkheden van een schorsing van de voorlopige hechtenis dient te onderzoeken. De achtergrond hiervan is dat het jeugdstrafrecht een pedagogische insteek heeft en dus gericht is op de speciale preventie. Gelet op dit alles, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijk jeugddetentie strijdig met dit uitgangspunt. Het volgen van de eis van de officier van justitie zou immers meebrengen dat verdachte wederom in detentie zou verblijven. De positieve ontwikkeling die verdachte samen met de hulpverlening en zijn omgeving heeft ingezet zou door een dergelijke detentie teniet worden gedaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 221 dagen noodzakelijk, met aftrek van voorarrest. Een gedeelte van deze straf, te weten 180 dagen, zal zij voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hierbij zal de rechtbank voor de noodzakelijk geachte begeleiding van verdachte als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 130 uur, subsidiair 65 dagen jeugddetentie, op zijn plaats, alsmede een leerstraf in de vorm van de training SoCool van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De rechtbank is op grond van het voorgaande voorts van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat indien er geen behandeling of begeleiding van verdachte plaatsvindt, verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank acht het om die reden geboden de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 2.216,66, in verband met door het tenlastegelegde geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 716,66 in verband met geleden materiële schade en € 1.500,- in verband met geleden immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de schade aan de buitenverlichting, aangezien niet blijkt dat dit een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde feit. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de benadeelde partij opgegeven schade aan de buitenverlichting niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien dit geen rechtstreeks door verdachte veroorzaakte schade is. Ten aanzien van de door de benadeelde partij opgegeven schade aan de kleding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder is de verdediging van mening dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot € 500,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 2.024,66, te weten € 524,66 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. De rechtbank acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 9 augustus 2014.
De door de benadeelde partij opgegeven schade ten aanzien van de buitenverlichting, begroot op € 192,-, is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade van het bewezen geachte feit. Daarom is de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank bepalen dat voor zover het toegekende bedrag door één of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens eveneens hoofdelijk- de schadevergoedingsmaatregel opleggen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
221 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
1. zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van Toezicht en Begeleiding worden gegeven door of namens de William Schrikkergroep;
2. verblijft bij Go-Aut of een vergelijkbaar passende begeleid wonen instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt deze reclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstrafvan
130 uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 65 dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
leerstraf, te weten de training
SoCool,van
40 uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 2.024,66 (tweeduizend vierentwintig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij, € 2.024,66 (tweeduizend vierentwintig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 30 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalings-verplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mrs. M.A.E. Somsen en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 09 augustus 2014 te [woonplaats], althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of
zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening weg te nemen goederen van hun/zijn geding en/of geld, geheel of
ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
en/of
hij op of omstreeks 09 augustus 2014 te [woonplaats], althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of
zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met
geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van goederen van hun/zijn
gading en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en / of zijn mededader(s),
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s)
- voorzien van een mes en/of (een rol) tape en/of een houten steel en/of naar
de woning van die [aangever] gegaan en/of die [aangever] aldaar opgewacht
totdat die [aangever] zijn woning verliet (teneinde naar zijn werk te gaan)
en/of
- die [aangever] (nadat hij zijn woning had verlaten en de achterklep van de
bij zijn woning geparkeerd staande auto had geopend) die [aangever] (van
achteren) aangevallen en/of achterover getrokken waardoor die [aangever] op
de grond terecht is gekomen en/of
- ( terwijl die [aangever] op de grond lag) bovenop (de buik van) die
[aangever] gaan zitten en/of naar de arm(en) van die [aangever] gegrepen
(teneinde die [aangever] te kunnen overmeesteren),
zijnde de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet voltooid;
art 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht