8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen het toen 66-jarige slachtoffer bij diens woning met geweld geprobeerd te beroven. Verdachte en zijn mededaders hadden tevoren het plan voor de beroving gemaakt. Zij hebben aangever zeer vroeg in de ochtend op diens erf bij zijn woning opgewacht en hebben hem vervolgens van achteren aangevallen. Het betreft een geplande en laffe actie, waarbij de daders niet hebben stilgestaan bij de gevolgen van deze gebeurtenis voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige berovingen, al helemaal als dit op eigen terrein bij de woning gebeurt, langdurige psychische schade bij de slachtoffers aan kunnen richten en dat dergelijke feiten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten. Deze gebeurtenis heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer die ter terechtzitting van 11 november 2014 is voorgelezen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2014, waaruit blijkt dat aan verdachte eerder straf is opgelegd, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 7 november 2014, waaruit onder meer blijkt dat beïnvloeding en handeling uit angst mede ten grondslag lijken te liggen aan het tenlastegelegde. Verder blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis van verblijf in jeugdinstellingen kent, ongeschoold is en er sprake is van middelenmisbruik. Het recidiverisico wordt geschat op hoog gemiddeld en risicofactoren worden gezien op het gebied van middelengebruik en gedrag/vaardigheden. Als beschermende factor wordt beschouwd dat verdachte (ten tijde van het bewezenverklaarde 21 jaar oud) -sinds kort- beschikt over steunende figuren in zijn omgeving. De reclassering adviseert verdachte te berechten onder het jeugdstrafrecht en te begeleiden door de jeugdreclassering. Voorts adviseert de reclassering een voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht vanuit de William Schrikkergroep, een gedragsinterventie in de vorm van de training SoCool en dat verdachte wordt verplicht om te verblijven bij Go-Aut of een vergelijkbaar passende begeleid wonen instelling en zich moet houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Uit deze rapportage komt tevens naar voren dat verdachte na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis in het kader van de toen bepaalde voorwaarden reeds onder begeleiding van de William Schrikkergroep is gekomen en is gaan verblijven bij Go-Aut. De begeleiding en het verblijf zijn tot op heden positief verlopen. Verdachte heeft bovendien werk gevonden, waar hij zijn energie kwijt kan en zeer goed functioneert.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een pro justitia rapport van 8 november 2014, opgemaakt door drs. R.A. Sterk, psycholoog, waaruit onder meer blijkt -kort gezegd- dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau. Tevens is er sprake van een persoonlijkheid met antisociale trekken. Van genoemde psychische problematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte moet als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Door het verband tussen de gediagnosticeerde psychische problematiek en het tenlastegelegde en het feit dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als verhoogd ingeschat.
Geadviseerd wordt om verdachte behandeling in de vorm van het programma SoCool op te leggen teneinde de kans op herhaling te minimaliseren. Bovendien wordt geconcludeerd dat er voldoende argumenten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid over en houdt hier rekening mee bij de bepaling van de hoogte van de straf. De rechtbank vindt in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen van het jeugdrecht.
De rechtbank stelt voorop dat bij de door de officier van justitie gevorderde toepassing van het jeugdstrafrecht bij meerderjarige verdachten uitgangspunt is dat terughoudend met vrijheidsstraffen dient te worden omgegaan. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de rechtbank bij de toepassing van voorlopige hechtenis in dergelijke zaken ambtshalve de mogelijkheden van een schorsing van de voorlopige hechtenis dient te onderzoeken. De achtergrond hiervan is dat het jeugdstrafrecht een pedagogische insteek heeft en dus gericht is op de speciale preventie. Gelet op dit alles, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijk jeugddetentie strijdig met dit uitgangspunt. Het volgen van de eis van de officier van justitie zou immers meebrengen dat verdachte wederom in detentie zou verblijven. De positieve ontwikkeling die verdachte samen met de hulpverlening en zijn omgeving heeft ingezet zou door een dergelijke detentie teniet worden gedaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 221 dagen noodzakelijk, met aftrek van voorarrest. Een gedeelte van deze straf, te weten 180 dagen, zal zij voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hierbij zal de rechtbank voor de noodzakelijk geachte begeleiding van verdachte als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 130 uur, subsidiair 65 dagen jeugddetentie, op zijn plaats, alsmede een leerstraf in de vorm van de training SoCool van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De rechtbank is op grond van het voorgaande voorts van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat indien er geen behandeling of begeleiding van verdachte plaatsvindt, verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank acht het om die reden geboden de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.