ECLI:NL:RBMNE:2014:6062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
VI 99-000482-43
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan over een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, die op dat moment gedetineerd was in de PI Nieuwegein. De veroordeelde was eerder op 16 september 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De officier van justitie had op 8 september 2014 een vordering ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen uit te stellen, omdat er geen geschikte huisvesting beschikbaar was voor de veroordeelde, wat het recidiverisico zou verhogen. Tijdens de zittingen op 10 en 31 oktober 2014 zijn verschillende rapporten van Reclassering Nederland en de PI Nieuwegein besproken, die adviseerden om de invrijheidstelling uit te stellen. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde inmiddels een adres had waar hij kon verblijven, wat door de vertegenwoordiger van Reclassering Nederland werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het recidiverisico voldoende kon worden ingeperkt door het nieuwe verblijfsadres. Aangezien de voorlopige datum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling op 29 oktober 2014 was vastgesteld en deze inmiddels met twee dagen was overschreden, besloot de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen voor de duur van twee dagen. De veroordeelde werd per 31 oktober 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, behoudens andere straffen of maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16-661253-13
VI-zaaknummer: 99-000482-43
Datum beslissing: 31 oktober 2014
Beslissing van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats]op [1983],
thans gedetineerd te PI Nieuwegein.

1.De stukken

De rechtbank heeft bij de behandeling van de vordering gelet op:
- het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 16 september 2013, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek;
  • het rapport van Reclassering Nederland d.d. 25 augustus 2014, inhoudende het advies de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde uit te stellen;
  • het rapport van PI Nieuwegein d.d. 26 augustus 2014, inhoudende het advies de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde uit te stellen;
  • de vordering van de officier van justitie ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht d.d. 8 september 2014, strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 120 dagen;
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van 10 oktober 2014;
  • al hetgeen zich op de zitting van 31 oktober 2014 heeft voorgedaan.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter zitting d.d. 10 oktober 2014 zijn gehoord de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde, mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te verschijnen.
Tijdens het onderzoek ter zitting d.d. 31 oktober 2014 zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde, diens raadsman en, namens Reclassering Nederland, mevrouw [A].

3.De standpunten

Uit de rapporten van Reclassering Nederland en PI Nieuwegein – respectievelijk van 25 en 26 augustus 2014 – blijkt dat zij hebben geadviseerd de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen, omdat veroordeelde geen adres had waar hij ten tijde van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling zou kunnen verblijven, waardoor het recidiverisico onvoldoende kon worden ingeperkt.
De verdediging heeft ter zitting van 10 oktober 2014 aangevoerd dat veroordeelde inmiddels wel een adres heeft waar hij ten tijde van de voorwaardelijke invrijheidstelling terecht kan, namelijk bij mevrouw [B] aan de[adres].
Mevrouw [A] heeft ter zitting van 31 oktober 2014 – namens Reclassering Nederland – verklaard dat zij contact heeft gehad met mevrouw [B]. Mevrouw [B] heeft tegenover haar verklaard dat zij een goede vriendin is van de familie van verdachte, dat zij niet eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie, dat zij beschikt over een portiekwoning met drie slaapkamers en dat zij bereid is de veroordeelde per heden in huis te nemen totdat hij andere huisvesting heeft.
De officier van justitie heeft ter zitting van 31 oktober 2014 zijn vordering in die zin gewijzigd, dat deze wordt toegewezen tot aan de dag van de zitting.

4.De beoordeling

Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in haar vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop deze vordering berust.
De rechtbank stelt vast dat de detentie van veroordeelde is ingegaan op 8 maart 2013. De voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling was vastgesteld op 29 oktober 2014. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld, omdat wegens het ontbreken van geschikte huisvesting, het recidiverisico onvoldoende kon worden ingeperkt. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde inmiddels een adres heeft waar hij gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling kan verblijven. De rechtbank is van oordeel dat door dit verblijfsadres het recidiverisico voldoende kan worden ingeperkt.
Nu de voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling inmiddels met twee dagen is overschreden zal de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen voor de duur van twee dagen.
De veroordeelde zal dan ook, behoudens andere vrijheidbeperkende straffen en/of maatregelen, per heden – 31 oktober 2014 – voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe voor de duur van twee dagen;
bepaalt dat veroordeelde per 31 oktober 2014 voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.
Aldus gedaan door
mr. M.P. Glerum, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2014.