ECLI:NL:RBMNE:2014:6057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
16-660026-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht na onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2014 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld door de meervoudige strafkamer in Utrecht, onder parketnummer 16-660026-13. De verdachte is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.D.W. Hoekstra-Krosenbrink. Tijdens de zitting op 7 november 2014 heeft de officier van justitie de vordering gedaan, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen.

De tenlastelegging betrof ontucht gepleegd in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2011 met een aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft betoogd dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs, en de verdediging heeft deze stelling onderschreven. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en andere betrokkenen kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen niet betrouwbaar genoeg waren om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de verklaringen van de aangeefster niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-660026-13 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 21 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H.D.W. Hoekstra-Krosenbrink, advocaat te Zeist.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2011 te Austerlitz ontucht heeft gepleegd met[aangeefster].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om de verdachte vrij te spreken. De verklaring van aangeefster wordt onvoldoende ondersteund door enig ander bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en betoogt dat de verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in enig ander bewijs. Daarbij komt dat de verdediging de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar acht, omdat haar verklaring niet eenduidig en innerlijk tegenstrijdig is. Ook de verklaringen van de moeder en de oppas van aangeefster vertonen op cruciale punten verschillen met elkaar en met die van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verklaring van aangeefster gedetailleerd herinneringen van aangeefster weergeeft aan gebeurtenissen uit 2001 – toen aangeefster zeven jaar was – en dat de verklaring van aangeefster authentiek over komt op de rechtbank. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van aangeefster als onbetrouwbaar te beoordelen, zoals door de verdediging bepleit. De verklaring van aangeefster wordt echter onvoldoende ondersteund door – onafhankelijk – bewijs om te kunnen vaststellen dat destijds de ten laste gelegde handelingen door verdachte zijn begaan.
De rechtbank heeft daarbij mede gelet op het feit dat alle verklaringen die het dossier bevat zijn te herleiden tot één bron, te weten aangeefster, en dat deze verklaringen zijn afgelegd ruim elf jaar nadat het vermeende feit zou zijn gepleegd.

5.De benadeelde partij

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij[aangeefster] heeft een bedrag van € 6.000,- gevorderd als vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, ter zake van immateriële schade.
Nu de verdachte is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
De benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij[aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
16-660026-13 (P)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2001 tot en met 31 december 2001 te Austerlitz, gemeente Zeist, althans in
Nederland, met[aangeefster], geboren op [1994], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
(telkens) bestaande uit het
- aanraken/betasten met zijn, verdachtes, vinger(s) van de (blote) vagina van
die [aangeefster] en/of
- aanraken/betasten en/of likken met zijn, verdachtes, tong van de (blote)
vagina van die [aangeefster] en/of
- zijn, verdachtes, penis tegen de (blote) vagina van die [aangeefster] te
houden en/of duwen en/of
- zich laten aftrekken, althans zijn penis laten betasten/aanraken, door die
[aangeefster].