ECLI:NL:RBMNE:2014:5982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
378825 / HA RK 14-235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2014, is een verzoek tot wraking ingediend door een gedetineerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Verstegen. Het verzoek was gericht tegen de rechters mrs. A. van Holten, H. Vegter en F.H. Schormans, die betrokken waren bij een strafzaak met parketnummer 16.659354-14. De verzoeker stelde dat de rechters niet langer onpartijdig waren, omdat zij zich in een tussenvonnis van 16 oktober 2014 al hadden uitgelaten over de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten. Dit zou volgens de verzoeker de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigen.

De procedure begon met het indienen van het wrakingsverzoek op 20 oktober 2014, gevolgd door een schriftelijke reactie van de gewraakte rechters op 28 oktober 2014. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2014 waren zowel de verzoeker als zijn advocaat aanwezig, maar de gewraakte rechters waren afwezig. De officier van justitie, mr. N. Monincx, was op de hoogte gesteld van de behandeling.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing van de meervoudige kamer om het onderzoek te heropenen, werd niet als een indicatie van vooringenomenheid gezien. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, met de beslissing dat de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Rekestnummer: 378825 / HA RK 14-235
Zaaknummer: WK 2014/39
beslissing van 18 november 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Almere,
verzoeker,
advocaat: mr. J. Verstegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot wraking van 20 oktober 2014;
- de schriftelijke reactie van mr. A. van Holten, mede namens mrs. H. Vegter en F.H. Schormans, van 28 oktober 2014;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 4 november 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en diens advocaat verschenen. De gewraakte rechters hebben laten weten niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te kunnen zijn. De officier van justitie, mr. N. Monincx, is van de behandeling in kennis gesteld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. A. van Holten, H. Vegter en
F.H. Schormans (hierna ook: de meervoudige kamer) als meervoudige kamer in de strafzaak, met parketnummer 16.659354-14 (P); 99.000244-36 (V.I.), ten aanzien van verzoeker.
2.2.
Verzoeker legt aan het verzoek tot wraking ten grondslag dat de meervoudige kamer, door zich bij tussenvonnis van 16 oktober 2014 over de bewezenverklaring en kwalificatie uit te laten, niet langer onpartijdig en onbevooroordeeld is. De verdediging wil op vervolgzittingen de bewezenverklaring onverkort aan de orde stellen, onder meer door het horen van een getuige wiens verklaring voor het bewijs is gebezigd. Daartoe is een verzoek ingediend bij de meervoudige kamer.
2.3.
De meervoudige kamer heeft de wrakingskamer bericht dat zij niet in het wrakingsverzoek berust. Dat reeds is geoordeeld over de bewezenverklaring en kwalificatie is, nu het na de behandeling ter zitting aan de orde was, geen kwestie van vooringenomenheid, aldus de meervoudige kamer.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
De wrakingskamer wenst het volgende voorop te stellen.
In artikel 513 lid 3 Sv is bepaald dat alle feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. Eerst ter zitting van
4 november 2014 is namens verzoeker naar voren gebracht dat de meervoudige kamer plaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft bevolen zonder de verdediging daarover eerst te horen zoals artikel 317 lid 2 Sv voorschrijft. Dit verwijt is echter door de gemachtigde van verzoeker, gelet op het bepaalde in artikel 513 lid 3 Sv terecht, niet mede aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De wrakingskamer laat dit punt dan ook verder buiten bespreking.
3.3.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte rechters jegens verzoeker. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt als volgt.
3.4.
De meervoudige kamer heeft zich bij vonnis van 16 oktober 2014 uitgelaten over de bewezenverklaring en kwalificatie (de vragen één en twee van artikel 350 Sv). Vervolgens is het onderzoek heropend omdat, naar het oordeel van de meervoudige kamer, het onderzoek naar de geestvermogens van verzoeker niet volledig is geweest. Bevolen is dat verzoeker ter observatie wordt overgeplaatst naar het PBC.
3.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit het vonnis van 16 oktober 2014 dat de heropening van het onderzoek niet mede omvat een heropening van het onderzoek naar de feiten. Ten aanzien van de bewezenverklaring en de kwalificatie heeft het oordeel van de meervoudige kamer derhalve te gelden als een bindende eindbeslissing. Het enkele feit dat de meervoudige kamer zich in een tussenvonnis expliciet over de bewezenverklaring en kwalificatie heeft uitgelaten, brengt, zoals ook volgt uit het arrest van de Hoge Raad van
21 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311, nog niet met zich dat ten aanzien van vervolgzittingen waarop uitsluitend de strafbaarheid van verdachte en de oplegging van een straf en/of maatregel (de vragen drie en vier van artikel 350 Sv) aan de orde zullen zijn, de bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid bij de meervoudige kamer objectief gerechtvaardigd is. Bijkomende omstandigheden die maken dat een dergelijke vrees wel is gerechtvaardigd zijn gesteld noch gebleken. Dat de verdediging eerst na vorenvermeld tussenvonnis bij de rechtbank het verzoek heeft gedaan voor het horen van een getuige, en niet al eerder in de procedure, is een proceskeuze die voor rekening en risico komt van de verdediging.
3.6.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geoordeeld dat de gewraakte rechters blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mrs. A. van Holten, H. Vegter en F.H. Schormans af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Verstegen en de gewraakte rechters, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, en mrs. G. Perrick en
K.J. Veenstra, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A. van der Landen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.