In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2014, is een verzoek tot wraking ingediend door een gedetineerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Verstegen. Het verzoek was gericht tegen de rechters mrs. A. van Holten, H. Vegter en F.H. Schormans, die betrokken waren bij een strafzaak met parketnummer 16.659354-14. De verzoeker stelde dat de rechters niet langer onpartijdig waren, omdat zij zich in een tussenvonnis van 16 oktober 2014 al hadden uitgelaten over de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten. Dit zou volgens de verzoeker de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigen.
De procedure begon met het indienen van het wrakingsverzoek op 20 oktober 2014, gevolgd door een schriftelijke reactie van de gewraakte rechters op 28 oktober 2014. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2014 waren zowel de verzoeker als zijn advocaat aanwezig, maar de gewraakte rechters waren afwezig. De officier van justitie, mr. N. Monincx, was op de hoogte gesteld van de behandeling.
De wrakingskamer overwoog dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing van de meervoudige kamer om het onderzoek te heropenen, werd niet als een indicatie van vooringenomenheid gezien. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, met de beslissing dat de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.
De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.