ECLI:NL:RBMNE:2014:5910

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
UTR 14-4816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het schuldhulpverleningstraject en de niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn en Heuvelrug (RDWI). De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de RDWI, dat op 1 juli 2014 het bezwaar van de eiser tegen de beëindiging van zijn schuldhulpverleningstraject ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.

De rechtbank overwoog dat een beroep niet-ontvankelijk is wanneer het procesbelang voor de eisende partij ontbreekt. In dit geval was het schuldhulpverleningstraject van de eiser beëindigd en had hij geen recht meer op de eerder gemaakte afspraken met de schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de eiser met de beroepsprocedure niet kon bereiken wat hij materieel voor ogen had, namelijk het ongedaan maken van de beëindiging van het traject.

De rechtbank stelde vast dat de eiser inmiddels een nieuw schuldhulpverleningstraject zou moeten starten, aangezien het eerdere traject definitief was beëindigd. Bovendien was er geen bewijs dat de eiser schade had geleden door het bestreden besluit, waardoor er ook geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/4816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr.drs. L.J. Blijdorp)
en
het Dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn en Heuvelrug (RDWI), verweerder,
(verschenen: gemachtigde: mr. V.V. Tuchkova).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het traject schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) van eiser beëindigd.
Bij besluit van 1 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser in beroep een belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Een beroep is niet-ontvankelijk, wanneer het procesbelang daarbij voor de eisende partij ontbreekt.
2. Van voldoende procesbelang is slechts sprake indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
3. Door eiser zijn een aantal met verweerder gemaakte afspraken alsmede diverse verplichtingen op grond van de Wgs niet nagekomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het schuldhulpverleningstraject van eiser is beëindigd en dat de schuldeisers hiervan op de hoogte zijn gesteld. Inmiddels is verweerder ook tot uitdeling aan de schuldeisers overgegaan van het op de boedelrekening door eiser gespaarde bedrag en is de afrekening daarvan door eiser ontvangen. De afspraken die in het kader van dit traject met de schuldeisers zijn gemaakt zijn hiermee komen te vervallen en daarmee is het in geding zijnde schuldhulpverleningstraject beëindigd. Dit houdt in dat te allen tijde een nieuw schuldhulpverleningstraject moet worden gestart.
4. De rechtbank is gelet op deze toelichting van verweerder van oordeel dat eiser met de onderhavige beroepsprocedure niet kan bereiken hetgeen hij materieel voor ogen heeft, namelijk het ongedaan maken van de beëindiging. Het schuldhulpverleningstraject is geheel beëindigd en zal niet meer kunnen herleven. Eiser zal hoe dan ook een nieuw schuldhulpverleningstraject moeten starten.
5. De rechtbank overweegt ten slotte dat procesbelang kan zijn gelegen in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van schade, maar gesteld noch gebleken is dat eiser schade heeft geleden ten gevolge van het bestreden besluit.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.