ECLI:NL:RBMNE:2014:585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
C-16-343558 - HL ZA 13-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldlening en rente matiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en gedaagde, [gedaagde], over een geldlening. De eisers vorderden betaling van een bedrag van € 42.358,70, vermeerderd met contractuele rente, op basis van een schuldbekentenis en akte van geldlening die op 26 maart 2007 was ondertekend. Gedaagde betwistte de ontvangst van het geleende bedrag en stelde dat zij onder dwang had getekend. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onvoldoende had betwist dat zij de schuldbekentenis had ondertekend en dat zij het geld had ontvangen. De rechtbank matigde de rente van 8% per maand, die in de overeenkomst was vastgelegd, tot de wettelijke rente, omdat de hoge rente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar werd geacht. Het verstekvonnis dat eerder was gewezen, werd vernietigd en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de wettelijke rente, evenals de proceskosten van zowel de eerste procedure als het verzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/343558 / HL ZA 13-129
Vonnis in verzet van 29 januari 2014
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1],
eisers,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. H. Oomen te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M.A.C. Backx te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 26 juni 2013
het proces-verbaal van comparitie van 19 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [eisers] c.s. hebben op 26 maart 2007 een stuk getekend, waarin staat, voor zover hier van belang:

SCHULDBEKENTENIS EN AKTE VAN GELDLENING
De ondergetekenden:
[gedaagde] (…)
hierna zowel samen als ieder afzonderlijk te noemen de schuldenaar, verklaart wegens ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan:
[eiser sub 1] (…) en [eiseres sub 2] (…)
Hierna zowel samen als ieder afzonderlijk te noemen de schuldeiser,
De som van 37.106,25, zegge zeven en dertigduizend en éénhonderd en zes euro en vijfentwintig cent, hierna te noemen de hoofdsom.
De navolgende bepalingen zijn van toepassing:
3. Over de hoofdsom of het na aflossing resterende gedeelte daarvan is met ingang van 31 maart 2007 een rente verschuldigd van 8 procent per maand, te voldoen op de eerste van de maand, voor het eerst op 1 mei 2007.
4. De looptijd van de lening bedraagt één jaar, te rekenen vanaf 31 maart 2007. De hoofdsom of het restant daarvan is, behoudens het hierna in lid 3 bepaalde vanaf 31 maart 2007 einde looptijd te allen tijde geheel of gedeeltelijk opeisbaar.
5. Aflossing van de lening per maand minimaal 500,00 euro zegge vijfhonderd euro, vanaf 1 april 2007. (…)
6. (…)
7. (…)
8. (…)
9. Alle kosten welke de schuldeisers naar zijn oordeel moet maken tot uitoefening van zijn rechter en alle verdere kosten waartoe deze geldlening aanleiding mocht geven, alsmede de koste dezer akte, zijn voor rekening van de schuldenaar.
(…)”
2.2.
[gedaagde] stond in die tijd ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak genaamd Ster Events.
2.3.
Op 17 oktober 2007 is [gedaagde], voorheen handelende onder de naam [naam], in staat van faillissement verklaard. Op 13 augustus 2008 is het faillissement opgeheven. Aan geen van de schuldeisers is een uitkering gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. hebben in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 42.358,70 te vermeerderen met de contractuele rente over het bedrag van € 37.106,25 vanaf 17 december 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling in de kosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eisers] c.s. integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.909,98, vermeerderd met de kosten verbonden aan de advertentie in Het Parool van 28 januari 2009, waarin de dagvaarding is aangekondigd.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eisers] c.s. alsnog worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[eisers] c.s. baseren hun vordering op een overeenkomst van geldlening, zoals vastgelegd in het onder 2.1 van de feiten genoemde stuk, hierna: ‘schuldbekentenis en akte van geldlening’. [gedaagde] heeft € 37.106,25 ter leen ontvangen en zij dient dit terug te betalen met rente. Ter comparitie heeft de heer[eiser sub 1] (hierna [eiser sub 1]) verklaard dat [gedaagde] en haar ex-vriend op 19 januari 2007 bij hem zijn gekomen en hem verzochten geld te lenen opdat zij diezelfde dag licht en geluid en diverse artiesten konden betalen, zodat het door hen georganiseerde evenement op 20 januari 2007 doorgang kon vinden. [eiser sub 1] hoopte ’s middags het geld terug te krijgen. Later heeft hij een schuldbekentenis opgesteld, die door [gedaagde] is ondertekend. [eisers] c.s. hebben voorts een brief van 26 april 2007 overgelegd, waarin [eiser sub 1] aan [gedaagde] schrijft dat op haar verzoek de eerste betaling is verschoven naar 15 april 2007 en waarin hij haar verzoekt contact met hem op te nemen. Daarnaast hebben [eisers] c.s. overgelegd een door [eiser sub 1] en [gedaagde] ondertekende verklaring van 26 maart 2007 waarin staat: “Hierbij verklaar ik [eiser sub 1] geen publicaties in de pers te brengen. De verplichting die in de schuldbekentenis staat is bepalend, indien men hier niet aan voldoet vervalt deze afspraak.”
4.3.
[gedaagde] betwist in de verzetdagvaarding zonder nadere onderbouwing dat zij het geld heeft ontvangen. Ter comparitie heeft zij verklaard dat zij onder dwang van haar ex-vriend heeft getekend. Zij kan zich niet herinneren dat zij bij [eiser sub 1] is geweest en hem om geld heeft gesmeekt. Zij heeft het geld nooit in handen gehad of geleend. Haar ex-vriend ging over het bedrijf dat op haar naam stond en over de bedragen. Als er betalingen zijn gedaan, dan was dat niet voor haar, maar voor het bedrijf.
4.4.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] niet betwist dat zij de ‘schuldbekentenis en akte van geldlening’ heeft getekend, maar dat zij stelt het geld nooit te hebben ontvangen. Waar zij tegenover de gemotiveerde stellingen van [eisers] c.s., erkent dat het bedrijf op haar naam stond, dat haar vriend handelingen voor haar bedrijf verrichtte en dat zij de ‘schuldbekentenis en akte van geldlening’ heeft ondertekend en waar zij de brief van 26 april 2007 en de verklaring van 26 maart 2007 niet betwist, kan zij niet volstaan met de enkele stelling dat zijzelf het geld niet in handen heeft gekregen.
4.5.
Ter comparitie is de vraag aan de orde gekomen of de ‘schuldbekentenis en akte van geldlening’ ingevolge art. 158 lid 1 en 2 Rv. vrije of dwingende bewijskracht toekomt, afhankelijk van de vraag of dit stuk in de uitoefening van haar bedrijf is getekend. De rechtbank zal een antwoord op deze vraag in het midden laten, want ook indien dit stuk vrije bewijskracht toekomt, is de rechtbank op grond van hetgeen zij in de vorige alinea heeft overwogen van oordeel dat [gedaagde] de gemotiveerde stellingen van [eisers] c.s. onvoldoende heeft betwist, zodat de vordering van [eisers] c.s. tot betaling van de hoofdsom kan worden toegewezen.
4.6.
Ten aanzien van de door [eisers] c.s. gevorderde rente overweegt de rechtbank het volgende. In de ‘schuldbekentenis en akte van geldlening’ staat dat over de hoofdsom met ingang van 31 maart 2007 een rente verschuldigd is van 8 procent per maand. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat het een disproportioneel rentebedrag is en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eisers] c.s. nakoming vorderen. [eisers] c.s. heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank overweegt dat in de ‘schuldbekentenis en akte van geldlening’ een aflossingsverplichting van € 500,00 per maand is vastgelegd. Mede in dat licht gezien is de bepaling dat een rente van 8% per maand verschuldigd is, hetgeen – over de hoofdsom gerekend - overeenkomt met een bedrag van € 2.968,50 per maand, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat deze bepaling niet van toepassing is tussen partijen. [eisers] c.s. hebben aangevoerd dat zij zich een samengestelde rente uitgaande van de wettelijke rente kunnen voorstellen. De rechtbank zal de rente dan ook matigen tot de wettelijke rente.
4.7.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd en in de plaats daarvan zal het hierna volgende worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het eerste geding en in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eisers] c.s. begroot op:
- explootkosten €  85,98
- vastrecht 930,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  2.803,98

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 24 juni 2009 onder zaaknummer / rolnummer 156926 / HA ZA 09-588 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van € 37.106,25 (zevenendertig duizendéénhonderdzes euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 37.106,25 vanaf 31 maart 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de eerste procedure en van de verzetprocedure, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op € 2.803,98,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: A.P.