ECLI:NL:RBMNE:2014:5708

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
C-16-351797 - HL ZA 13-244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie en de toewijsbaarheid van een dwangsom na schikking

In deze zaak, die zich afspeelt in Lelystad, hebben twee buren, aangeduid als eisers en gedaagden, een geschil over de hoogte van een schutting en de beplanting in hun voortuinen. Tijdens een comparitie hebben partijen een schikking bereikt, waarbij gedaagden zich verplichtten om de schutting te verlagen en de beplanting te beheren. Echter, na de schikking heeft gedaagde meer gedaan dan overeengekomen, door ook het tweede schuttingpaneel te verlagen en de beplanting te verwijderen. Eisers vorderen nu een dwangsom van € 2.500,00 voor elke dag dat gedaagden niet voldoen aan de voorwaarden van de schikking, omdat zij vrezen dat gedaagden in de toekomst de situatie zullen wijzigen.

De rechtbank overweegt dat de vordering tot betaling van een dwangsom niet kan worden toegewezen, omdat gedaagden al meer hebben gedaan dan zij verplicht waren op basis van de schikking. De rechtbank wijst erop dat de vordering tot betaling van een dwangsom een indirect executiemiddel is en dat de toezegging van gedaagden om de situatie niet te wijzigen voldoende is om de vordering af te wijzen. De rechtbank laat in het midden of de vordering tot betaling van een dwangsom als hoofdvordering moet worden aangemerkt, maar concludeert dat eisers geen voldoende belang meer hebben bij de gevorderde verwijdering van de schutting en beplanting.

De rechtbank compenseert de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.C.P. de Ridder op 10 december 2014, en de vordering van eisers is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/351797 / HL ZA 13-244
Vonnis van 10 december 2014
in de zaak van

1.[eiser],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. F.J.H. Mulder te Amstelveen,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. E. Doornbos te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 6 november 2013
  • de akte overlegging producties van [eisers]
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2014, mede inhoudende de door partijen
bereikte schikking
  • de plaatsing van de zaak op de parkeerrol van 1 oktober 2014
  • het verzoek van [eisers] om door te procederen
  • de akte van [eisers]
  • de akte van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren van elkaar. Zij zijn woonachtig op het adres [adres] ([eisers]) en [adres] ([gedaagden]) te [woonplaats].
2.2.
[eisers] en [gedaagden] hebben ter comparitie de volgende schikking bereikt (hierna: de schikking):
1. [eisers] accepteert voorlopig de bestaande situatie ten aanzien van de eerste twee schuttingpanelen, gerekend vanaf het huis, gelegen aan de voorzijde tussen zijn tuin en die van [gedaagden]
2. [gedaagden] verlaagt binnen vier weken na heden, tenzij het dan vriest, dan geldt de eerstvolgende vorstvrije werkdag, de hiervoor bedoelde schutting, met uitzondering van de eerste twee schuttingpanelen, gerekend vanaf het huis, tot maximaal 1 meter hoogte.
3. [gedaagden] draagt er zorg voor dat heesters die geplant zijn binnen 50 centimeter van de erfgrens en bomen die geplant zijn binnen 2 meter van de erfgrens met [eisers] niet hoger groeien dan de hoogte van de schutting ter plaatse.
4. De zaak wordt op verzoek van partijen verwezen naar de parkeerrol van 1 oktober 2014 opdat partijen kunnen beoordelen of de hiermee ontstane situatie voor hen beiden acceptabel is.
5. [eisers] zal te zijner tijd verzoeken de zaak van de parkeerrol te halen en zich daarbij bij akte uitlaten of de zaak kan worden doorgehaald, of dat er door geprocedeerd wordt. [gedaagden] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop een antwoordakte te nemen.
2.3.
[gedaagden] heeft de hiervoor bedoelde schutting verlaagd (punt 2 van de schikking). [gedaagden] heeft daarnaast ook het tweede schuttingpaneel, gerekend vanaf het huis, verlaagd tot maximaal 1 meter hoogte.
2.4.
[gedaagden] heeft de hiervoor bedoelde heesters en bomen tot op 50 centimeter (heester) en 2 meter (bomen) van de erfgrens verwijderd (punt 3 van de schikking).

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagden] tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag (een gedeelte daarvan inbegrepen) dat hij na twee dagen na betekening van dit vonnis, nalaat:
1. de houten schutting die [gedaagden] in de voortuin tegen de erfgrens met [eisers] heeft doen plaatsen te verwijderen, althans deze zodanig aan te passen dat de (bouw)hoogte ervan zal zijn beperkt tot maximaal 1 meter en deze erfafscheiding vervolgens beperkt te houden tot 1 meter; en
2. de beplanting (bomen en heesters) van [gedaagden] in de voortuim tegen de erfgrens met [eisers] te verwijderen en beplanting in de zin van artikel 5:42 BW aldaar verwijderd te houden;
alsmede tot betaling van de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] heeft in zijn akte aangevoerd dat [gedaagden] niet wil bevestigen dat de huidige situatie met betrekking tot de houten schutting in/tussen hun beider voortuinen (hierna: de schutting), waarbij, anders dan in punt 2 van de schikking is opgenomen, ook het tweede schuttingpaneel is verlaagd tot maximaal 1 meter hoogte, de eindsituatie is. [eisers] wil voorkomen dat hij later alsnog geconfronteerd wordt met een hoger (tot 2 meter) tweede schuttingpaneel. Voorts wil [eisers] dat [gedaagden] veroordeeld wordt in de proceskosten. [eisers] is niet bereid vanwege ‘de lieve vrede’ af te zien van deze veroordeling, nu [gedaagden] filmcamera’s heeft geplaatst die filmen in de voor- en achtertuin van [eisers] en voorts [gedaagden] heeft geweigerd mee te werken aan de verwijdering van de, naar stelling van [eisers], verrotte schutting aan de achterzijde van de woningen van [eisers] en [gedaagden]
4.2.
[gedaagden] heeft in zijn antwoordakte toegezegd (waarbij de rechtbank regel 7 onder 3 van zijn antwoord-akte verbeterd leest, in die zin dat voor de naam [gedaagde] wordt gelezen de naam [eiser]) de bestaande situatie niet te zullen wijzigen en de (hoogte van de) schutting te laten zoals die thans is en de beplanting in de voortuin niet in de richting van de erfgrens te zullen verplaatsen. Ten aanzien van de camera’s en de schutting in de achtertuin heeft [gedaagden] een andere mening dan [eisers] Ten aanzien van de proceskosten, bepleit [gedaagden] veroordeling van [eisers] in die kosten dan wel compensatie van die kosten.
4.3.
Uit de stellingen van beide partijen volgt dat zij de huidige situatie met betrekking tot de schutting, waarbij, gerekend vanuit de woning, het eerste schuttingdeel een hoogte heeft van circa twee meter en de daarop volgende schuttingdelen een maximale hoogte hebben van een meter, accepteren en in stand zullen laten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de beplanting in de voortuin. [eisers] wenst door middel van de gevorderde betaling van een dwangsom te voorkomen dat [gedaagden] de bestaande situatie ten aanzien van de schutting en beplanting in de voortuin op enig moment in de toekomst wijzigt (in zijn nadeel).
4.4.
De rechter kan op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan (artikel 611a Rv). De veroordeling tot betaling van een dwangsom is een indirect executiemiddel en een bijkomende veroordeling met het doel druk uit te oefenen op de schuldenaar opdat deze de tegen hem uitgesproken hoofdveroordeling zal nakomen. De enkele omstandigheid dat de schuldenaar toezegt een bepaalde handeling niet meer te plegen, behoeft de rechter er niet van te weerhouden een met dwangsommen versterkte veroordeling uit te spreken (vgl. Hoge Raad 1 december 1995, NJ 1996/510).
4.5.
In de onderhavige procedure hebben partijen ter comparitie een schikking bereikt ten aanzien van de schutting en beplanting. [gedaagden] heeft ter uitvoering van die schikking –samengevat- de schutting verlaagd en de beplanting verwijderd en heeft daarmee meer gedaan dan waartoe hij krachtens de schikking was gehouden. [gedaagden] heeft immers ook het tweede schuttingpaneel verlaagd, terwijl was overeengekomen dat het tweede schuttingpaneel niet verlaagd behoefde te worden, en de beplanting verwijderd, terwijl enkel was overeengekomen dat hij zorg zou dragen dat die beplanting niet hoger zou groeien dan de hoogte van de schutting ter plaatse. De thans ontstane situatie is door beide partijen geaccepteerd en [gedaagden] heeft toegezegd aan die situatie ten aanzien van schutting en beplanting geen verandering te zullen brengen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding, mede gelet op de omstandigheid dat [gedaagden] (meer dan) heeft voldaan aan de voor hem uit de schikking voortvloeiende verplichtingen, thans de vordering tot betaling van een dwangsom toe te wijzen. Gelet op hetgeen [eisers] heeft gevorderd, betekent dit dat die vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen. De rechtbank kan daarbij in het midden laten de vraag of de gevorderde betaling van een dwangsom niet als hoofdvordering moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 611a Rv en eveneens of [eisers] nog voldoende belang heeft bij de door hem gevorderde verwijdering van schutting en beplanting.
4.6.
Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd omtrent camera’s en schutting in de achtertuin maakt geen onderdeel uit van de onderhavige zaak en zal dan ook verder buiten bespreking blijven, waarbij de rechtbank partijen (nogmaals) in overweging geeft de tussen hen bestaande geschillen via mediation op te lossen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.P. de Ridder en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014. [1]

Voetnoten

1.type: MdR