ECLI:NL:RBMNE:2014:5703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
16/710744-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van natuurgenezeres voor het bereiden en voorhanden hebben van ibogaïne en het in hulpeloze toestand achterlaten van een man

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een 55-jarige vrouw uit Kockengen. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 141 dagen voor het in hulpeloze toestand achterlaten van een man in hotel Breukelen en voor het bereiden en voorhanden hebben van ibogaïne. De rechtbank sprak een 44-jarige medeverdachte vrij. De vrouw had naar eigen zeggen honderden mensen behandeld met ibogaïne, een middel dat niet erkend is als reguliere behandeling en dat ernstige gezondheidsrisico's met zich meebrengt. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de vrouw zich bewust was van de risico's van de behandeling en sprak haar vrij van dit onderdeel van de aanklacht.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw de man niet zonder toezicht had mogen achterlaten, vooral omdat hij paranoïde gedrag vertoonde. De man was aan haar zorg toevertrouwd, en de rechtbank rekende het haar aan dat zij geen professionele hulp inschakelde toen de situatie onhoudbaar werd. Desondanks kon de rechtbank niet vaststellen dat het overlijden van de man, die op 18 maart 2011 dodelijk werd aangereden, direct te wijten was aan het achterlaten door de vrouw. Er was geen bewijs dat de man op het moment van het ongeluk nog steeds hallucineerde.

Daarnaast werd de vrouw veroordeeld voor het bezit van ibogaïne, medicinale zuurstof, hennep, MDMA, morfine en methadon. De rechtbank oordeelde dat ibogaïne onder de Geneesmiddelenwet valt, maar dat dit niet betekent dat het een toegestaan geneesmiddel is. De rechtbank wees de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af, omdat de berekening van het voordeel niet in een direct verband stond tot de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet alleen betaald werd voor het verstrekken van ibogaïne, maar voor de gehele behandeling, en dat er onvoldoende bewijs was voor andere strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/710744-11 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 12 november 2014
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Israël) op [1959],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadsman mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 975.183,00, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/710744-11 waaruit blijkt dat verdachte op 12 november 2014 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld voor –kort gezegd– :
* Handelen in strijd met de Geneesmiddelenwet ten aanzien van ibogaïne en medicinale zuurstof.
* Handelen in strijd met de Opiumwet.
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Zij heeft daarbij haar vordering gehandhaafd. Tevens is de raadsman van verdachte gehoord.

2.De beoordeling.

Inleiding
Verdachte is door de rechtbank bij vonnis d.d. 12 november 2014 ter zake van de onder 1 genoemde feiten veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf.
Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is een ontnemingsvordering ingediend, nu verdachte voordeel zou hebben genoten uit de behandelingen die zij verrichtte met gebruikmaking van ibogaïne.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gevorderd de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Meer subsidiair is bepleit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de personen die door veroordeelde geholpen zijn, hun behandeling zelf hebben bekostigd. Uiterst subsidiair is aangevoerd dat bij de berekening geen rekening is gehouden met de aanslag van de Belastingdienst die aan verdachte is opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de officier van justitie gebaseerd op de behandelingen die verdachte zou hebben verricht in de periode van 1 maart 2006 tot en met 12 december 2012 met het middel ibogaïne.
De rechtbank stelt vast dat verdachte –onder meer– is veroordeeld voor het bereiden en voorhanden hebben van ibogaïne, welke middel een geneesmiddel is in de zin van de Geneesmiddelenwet.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in een te ver verwijderd verband tot het bewezen verklaarde feit. Veroordeelde kreeg immers niet (slechts) betaald voor het verstrekken van de ibogaïne, maar voor de gehele behandeling. Er kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het bereiden en voorhanden hebben van ibogaïne heeft geleid tot het voordeel zoals door de officier van justitie berekend. Nu ook niet voldoende aanwijzingen aanwezig zijn waaruit volgt dat aannemelijk is dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan, op basis waarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals dat is berekend, vastgesteld zou kunnen worden, wijst de rechtbank de vordering van de officier van justitie af.

3.De beslissing.

De rechtbank:
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. R.P. den Otter en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2014.