ECLI:NL:RBMNE:2014:5608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
16-600733-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid bij hennepteelt en diefstal elektriciteit, met bewezenverklaring van voorhanden hebben van wapens en traangasbusjes

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao en ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit, alsook van het voorhanden hebben van een ploertendoder, een nabootsing van een pistool en twee traangasbusjes. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 12 april 2013 en 21 oktober 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. de Korte. De tenlastelegging werd op 21 oktober 2014 gewijzigd en de verdachte ontkende betrokkenheid bij de hennepteelt, hoewel hij wel kennis had van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning waar hij woonde met zijn moeder, die de eigenaar was.

De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat er een machtiging was afgegeven en de verdachte toestemming had gegeven. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit, en sprak hem vrij van deze feiten.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de ploertendoder, de nabootsing van een pistool en de traangasbusjes. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,00, met de mogelijkheid tot termijnbetaling. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen en het tijdsverloop.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600733-11
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 4 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013 en 21 oktober 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 21 oktober 2014 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: in vereniging hennep heeft geteeld/aanwezig heeft gehad in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011;
feit 1 subsidiair: medeplichtig is geweest aan het in vereniging hennep telen/aanwezig hebben in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011;
feit 2: in vereniging elektriciteit heeft gestolen in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011;
feit 3: een ploertendoder en een nabootsing van een pistool/vuurwapen voorhanden heeft gehad op 21 juli 2011;
feit 4: twee traangasbusjes voorhanden heeft gehad op 21 juli 2011.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de vier ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij het met betrekking tot feit 1 primair gaat om -kort gezegd- het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van 501 hennepplanten. De officier van justitie baseert zich hierbij op de bevindingen van verbalisanten ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij en de wapens, de determinatie van de aangetroffen planten en de kwalificatie van de aangetroffen wapens, de aangifte namens Stedin, de verklaring van getuige [getuige] en de verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzittingen van
12 april 2013 en 21 oktober 2014.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het binnentreden in de woning van verdachte heeft plaatsgevonden ter doorzoeking op grond van de Opiumwet. Nu de Opiumwet geen basis biedt voor een doorzoeking, is dit onrechtmatig gebeurd en de hieruit voortvloeiende bevindingen dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging acht vervolgens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van hetgeen verdachte ten laste is gelegd te komen, verdachte dient integraal te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft aangevoerd dat het binnentreden in de woning van verdachte onrechtmatig is geweest. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en verdachte is hierdoor in zijn privacybelang getroffen. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de hieruit voortvloeiende bevindingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de doorzoeking van de woning rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt dat op 20 juli 2011 door de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden van de woning is afgegeven. Voorafgaand aan het binnentreden op 21 juli 2011 is deze machtiging getoond aan verdachte en hij heeft vervolgens toestemming gegeven. Voorafgaand aan het binnentreden is het doel van het binnentreden aan verdachte medegedeeld. Uit het dossier blijkt voorts dat de politie in eerste instantie in de woning zoekend heeft rondgekeken vanuit hun bevoegdheid op grond van de Opiumwet. In het proces-verbaal staat weliswaar dat zij de woning toen hebben doorzocht, maar uit de inhoud van het dossier blijkt dat het om zoekend rondkijken ging. Vervolgens werden er wapens aangetroffen en heeft de politie, in opdracht van de officier van justitie, de woning doorzocht op grond van de Wet Wapens en Munitie. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, primair en subsidiair, en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daarbij het volgende.
Op 21 juli 2011 is in de woning aan de [adres] te [plaats] een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Door een fraudespecialist van Stedin is vastgesteld dat de in de woning aanwezige elektriciteitsmeter is gemanipuleerd, waardoor er nadeel is ontstaan voor Stedin. Hiervan is aangifte gedaan. In de woning zijn tevens aangetroffen een ploertendoder, een nabootsing van een vuurwapen en twee busjes traangas. Verdachte was in de woning aanwezig en was daar ten tijde van het ten laste gelegde ook, samen met zijn moeder, woonachtig. De moeder van verdachte heeft verklaard eigenaar te zijn van de hennepkwekerij. Verdachte zegt kennis te hebben gehad van de aanwezigheid van de hennepkwekerij maar hier verder niet bij betrokken te zijn geweest. Tevens zegt verdachte een dikke kabel in de meterkast te hebben gezien, maar hier verder niks vanaf te weten.
De rechtbank is van oordeel het enkele kennis hebben van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning, onvoldoende is voor de vaststelling dat verdachte hier als medepleger bij betrokken is geweest. Met name gelet op de omstandigheid dat de moeder van verdachte hiervan de eigenaar was, bij wie de toen 19-jarige verdachte inwonend was. Hetzelfde geldt ten aanzien van de aangelegde stroomvoorziening. De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het telen dan wel aanwezig hebben van de hennep of ten aanzien van de diefstal van elektriciteit.
De rechtbank acht onvoldoende wettig bewijs aanwezig voor de onder feit 1 onder subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid. Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 april 2013 verklaard op enig moment een telefoonnummer voor zijn moeder te hebben geregeld, omdat de hennepplanten ziek waren. Dit wordt echter niet bevestigd door enig ander bewijsmiddel en verdachte heeft dit ter terechtzitting van 21 oktober 2014 ontkend.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
feit 1, zowel primair als subsidiair, en feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd en zal hem hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Aangezien verdachte het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft bekend, en de verdediging alleen op basis van het -reeds verworpen- verweer tot bewijsuitsluiting vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met betrekking tot deze feiten, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 21 juli 2011 met betrekking tot het aantreffen van de wapens in de woning van verdachte; [1]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 1 augustus 2011 met betrekking tot het kwalificeren van de aangetroffen wapens; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte. [3]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 3:
op 21 juli 2011 te [plaats] een wapen van categorie I onder 3°, te weten een ploertendoder, en een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een Beretta, voorhanden heeft gehad.
feit 4:
op 21 juli 2011 te [plaats] twee traangasbusjes, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de duur van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om -bij een eventuele strafoplegging- rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, met de veranderde persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de strafmaat in soortgelijke zaken. Indien er wordt gekomen tot het opleggen van een geldboete, verzoekt de verdediging tot het toestaan van termijnbetaling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een ploertendoder, een namaak pistool en twee traangasbusjes voorhanden gehad. Deze goederen vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit van (namaak) wapens en busjes traangas dient dan ook streng te worden opgetreden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk feit.
De rechtbank houdt tevens rekening met het tijdsverloop en is, alles afwegende, van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 500,- met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en geboden is. De na aftrek resterende geldboete van € 300,- mag in drie maandelijkse termijnen van € 100,- worden voldaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het
onder feit 1 onder primair en subsidiair en het onder feit 2ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 500,00(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,00 per dag.
Bepaalt dat de, na aftrek van het voorarrest, resterende geldboete van € 300,00 in 3 (drie) maandelijkse termijnen van elk € 100,00 (zegge: honderd euro) mag worden voldaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.P. Schotman, voorzitter,
mrs. G. Perrick en J.G. van Ommeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
1.
Primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) (telkens) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 501, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair:
[medeverdachte] en/of een of meer ander(en) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres]) (telkens) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 501, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het inwinnen van informatie over (de behandeling van) hennepplanten en/of (vervolgens) verstrekken van informatie over (de behandeling van) hennepplanten en/of die Nunes in contact te brengen met (een) ter zake kundige perso(o)n(en);
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 21 juli 2011 te [plaats] (een) wapen(s) van categorie I onder 3°, te weten een ploertendoder, en/of (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een) nabootsing(en) van (een) pistool/vuurwapen, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een Beretta, in elk geval met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 21 juli 2011 te [plaats] twee, althans één of meer, (traangas)busjes, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2011, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], opgenomen in het proces-verbaal nr. PL0960 2011164431 Toetsing (doorgenummerd van pagina 1 tot en met 52) op pagina 44 tot en met 46.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2011 met bijlagen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], opgenomen in het proces-verbaal nr. PL0960 2011164431 Eind (doorgenummerd van pagina 1 tot en met 165) op pagina 139 tot en met 153, met name pagina 139 en 140.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2014.