ECLI:NL:RBMNE:2014:5607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
16-655042-13 en 16-661417-14 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en onttrekking van de minderjarige aan het bevoegd opzicht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en onttrekking van de minderjarige aan het bevoegd opzicht. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een minderjarige die onder toezicht stond van Bureau Jeugdzorg. De tenlastelegging omvatte twee parketnummers: 16/661417-14, waarin de verdachte in de periode van 17 juli 2013 tot en met 4 oktober 2013 ontucht zou hebben gepleegd, en 16/655042-13, waarin hij de minderjarige opzettelijk zou hebben onttrokken aan het wettig gezag in de periodes van 9 tot en met 10 november 2013 en van 30 april tot en met 3 mei 2014.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 20 oktober 2014, waarbij de verdachte in persoon verscheen en werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaardingen geldig waren en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de ontucht en de onttrekking aan het gezag, onder andere op basis van verklaringen van de minderjarige en getuigen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als 41-jarige man, een seksuele relatie had gehad met de 16-jarige minderjarige, die zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de minderjarige. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de minderjarige en dat zijn handelen ernstige gevolgen kon hebben voor haar psychische welzijn. De rechtbank achtte de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar, maar oordeelde dat dit niet leidde tot ontslag van rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/655042-13 en 16/661417-14 (ttz. gevoegd)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. E.P.H. van Esser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/661417-14: in de periode van 17 juli 2013 tot en met 4 oktober 2013 ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [minderjarige].
16/655042-13:
feit 1: in de periode van 3 november 2013 tot en met 10 november 2013 opzettelijk de minderjarige [minderjarige] heeft onttrokken aan het wettig gezag/bevoegd opzicht;
feit 2: in de periode van 30 april 2014 tot en met 3 mei 2014 opzettelijk de minderjarige [minderjarige] heeft onttrokken aan het wettig gezag/bevoegd opzicht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Wat betreft het meermalen plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, baseert de officier van justitie zich op de verklaring van [minderjarige], de verklaring van getuige [getuige] en de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd bij de politie en vervolgens ter terechtzitting. Wat betreft het tweemaal onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag, baseert de officier van justitie zich op voornoemde bewijsmiddelen, de gerelateerde bevindingen ten aanzien van het aantreffen van [minderjarige] bij verdachte en tevens op de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam betreffende [minderjarige].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt ten aanzien van de ten laste gelegde onttrekkingen aan het gezag/opzicht primair dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de beschikkingen van 24 oktober 2013 en 15 april 2014 van de rechtbank Amsterdam geen gelding hebben nu deze niet zijn betekend overeenkomstig artikel 430, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van een beslissende invloed van verdachte op de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent. Meer subsidiair dient verdachte, ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde, vrijgesproken te worden van de periode van 3 tot en met 8 november 2013, nu er geen sprake was van feitelijke onderdakverschaffing in deze periode.
De verdediging stelt ten aanzien van de ten laste gelegde ontucht dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van aanwezigheid van een grote mate van afhankelijkheid van [minderjarige] jegens verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/661417-14: [1]
De huidige gezinsvoogd van [minderjarige] bij Bureau Jeugdzorg, [getuige], heeft verklaard dat zij er op 17 juli 2013 achter kwam dat [minderjarige] bij verdachte verbleef. [getuige] is met een collega naar de woning gegaan en heeft zowel met [minderjarige] als met verdachte afspraken gemaakt omtrent haar verblijf in zijn woning. Deze afspraken hielden onder andere in dat verdachte diende te zorgen voor onderdak, voldoende eten, een schoon huis en een eigen bed voor [minderjarige]. Bureau Jeugdzorg heeft het verblijf van [minderjarige] bij verdachte toen tijdelijk zo gelaten. [2] Zij kreeg eind juni of begin juli 2013, na haar zestiende verjaardag op [2013], een seksuele relatie met verdachte. [3] Op 27 september 2013 heeft [minderjarige] aan [getuige] verteld dat zij een seksuele relatie had met verdachte. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij in de ten laste gelegde periode een seksuele relatie had met [minderjarige]. [minderjarige] verbleef toen al een tijdje in zijn woning. Verdachte zegt dat hij wist dat [minderjarige] een beschadigd meisje was en dat zij veel problemen had. Ook wist verdachte dat [minderjarige] 16 jaar oud was. Op 17 juli 2013 hoorde verdachte voor het eerst dat [minderjarige] onder toezicht van Bureau Jeugdzorg stond. Er is toen door Bureau Jeugdzorg met verdachte afgesproken dat hij een eigen bed zou regelen voor [minderjarige]. [minderjarige] mocht van Bureau Jeugdzorg bij verdachte verblijven. [5] Ten aanzien van hun seksuele relatie heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij en [minderjarige] hebben gezoend met tong en geslachtsgemeenschap hebben gehad. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte als 41-jarige man omstreeks juli 2013 een seksuele relatie is aangegaan met de 16-jarige [minderjarige]. De minderjarige [minderjarige] was in de periode van 17 juli 2013 tot en met 4 oktober 2013 door Bureau Jeugdzorg aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat er sprake is van “een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige” als de minderjarige juridisch of feitelijk aan de zorg van verdachte is toevertrouwd en er een zekere mate van afhankelijkheid van de minderjarige jegens hem bestaat. Beoordeling hiervan dient te geschieden aan de hand van de omstandigheden van het geval. Verdachte is 25 jaar ouder dan [minderjarige]. [minderjarige] bevond zich tijdens haar verblijf bij verdachte als minderjarige in een kwetsbare positie doordat zij was weggelopen, allerlei problemen had en onder toezicht van Bureau Jeugdzorg was gesteld. Verdachte was hiervan op de hoogte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij ‘een beschadigd meisje’ was. Verdachte heeft haar in zijn woning opgevangen. Er zijn door Bureau Jeugdzorg afspraken gemaakt met verdachte ten aanzien van de verzorging van [minderjarige].
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande omstandigheden vast dat er in de ten laste gelegde periode, waarin de minderjarige feitelijk aan de zorg van verdachte was toevertrouwd, sprake was van een zekere mate van afhankelijkheid van de minderjarige ten opzichte van verdachte en [minderjarige] dus aan de zorg van verdachte was toevertrouwd als bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/655042-13: [7] Op 10 november 2013 is de politie naar de toenmalige woning van verdachte aan de [adres] te [plaats] gegaan in verband met de vermissing van de minderjarige [minderjarige]. In de woning werd zowel verdachte als [minderjarige] aangetroffen. [8] Op
24 oktober 2013 is door de kinderrechter besloten dat zij met ingang van die datum gesloten geplaatst zou worden. [minderjarige] is daar niet heengegaan. Toen [minderjarige] op 10 november 2013 in de woning van verdachte werd aangetroffen, was zij daar pas net. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat [minderjarige] op 9 en 10 november 2013 in zijn woning te [plaats] verbleef. Verdachte zegt zich grote zorgen om haar te hebben gemaakt en hij heeft geprobeerd om haar dat weekend naar hem toe te krijgen. [10] Verdachte heeft tevens eerder bij de politie verklaard dat hij op dat moment wist dat [minderjarige] onder toezicht van Bureau Jeugdzorg stond, dat hij is meegegaan naar de kinderrechter op 24 oktober 2013 en dat hij wist dat [minderjarige] de dag daarna naar de Hoenderloogroep moest gaan. Toen [minderjarige] op 9 en 10 november 2013 weer in zijn woning verbleef, heeft verdachte tegen haar gezegd dat als de politie kwam zij weg moest rennen. [11]
Op 3 mei 2014 is de politie naar een bungalowpark te [plaats] gegaan in verband met de vermissing van de minderjarige [minderjarige]. In de vakantiewoning werd zowel verdachte als [minderjarige] aangetroffen. [minderjarige] vertelde ter plaatse dat zij al vier dagen bij verdachte in [plaats] verbleef. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat [minderjarige] op 3 mei 2014 is aangetroffen in een door hem gehuurde vakantiewoning in [plaats], waar zij toen samen reeds vier dagen verbleven. Verdachte zegt over beide ten laste gelegde periodes dat hij [minderjarige] niet wilde verraden bij de politie of andere instanties. [13]
Bij beschikking van 24 september 2013 van de rechtbank Amsterdam is de ondertoezichtstelling van [minderjarige], uit te voeren door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, die is aangevangen op 10 oktober 2011, verlengd met ingang van 10 oktober 2013 voor de duur van een jaar. [14]
Bij beschikking van 24 oktober 2013 van de rechtbank Amsterdam is Bureau Jeugdzorg gemachtigd [minderjarige] uit huis te plaatsen in gesloten jeugdzorg met ingang van
24 oktober 2013 voor de duur van zes maanden. [15]
Bewijsoverwegingen
Gelet op de inhoud van genoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank voorbij aan het primair ingenomen standpunt van de verdediging. Verdachte heeft verklaard ten tijde van het ten laste gelegde op de hoogte te zijn geweest van zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de minderjarige [minderjarige] in de periodes van
9 tot en met 10 november 2013 en 30 april tot en met 3 mei 2014 in zijn (vakantie)woning heeft laten verblijven, zonder toestemming of medeweten van Bureau Jeugdzorg, en [minderjarige] derhalve tweemaal heeft onttrokken aan het bevoegde opzicht.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat er sprake was van een zekere mate van afhankelijkheid van de minderjarige [minderjarige] ten opzichte van verdachte. Verdachte heeft haar desondanks bij hem laten verblijven en heeft er tweemaal voor gekozen om de bevoegde instanties hiervan niet in kennis te stellen. Door aldus te handelen heeft verdachte beslissende invloed gehad op de scheiding tussen [minderjarige] en degene die het opzicht uitoefent. De rechtbank verwerpt derhalve het subsidiaire verweer van de verdediging.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat om tot een bewezenverklaring van de onttrekking te kunnen komen, vast moet staan dat de minderjarige feitelijk weggevoerd is en/of onttrokken is gehouden. De rechtbank kan niet vaststellen dat [minderjarige] in de periode van 3 tot en met 8 november 2013 bij verdachte verbleef. Blijkens de verklaring van verdachte en de berichten, zoals die zijn uitgelezen uit zijn telefoon, heeft verdachte in deze periode wel geprobeerd om een slaapplek voor [minderjarige] te regelen. De rechtbank acht dit onvoldoende om van feitelijk onttrekken dan wel onttrokken houden te kunnen spreken. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de minderjarige [minderjarige] in de onder feit 1 ten laste gelegde periode van 3 tot en met 8 november 2013 heeft onttrokken aan het bevoegde opzicht, en zal hem ten aanzien van dit gedeelte partieel vrijspreken.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
16/661417-14:
op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 17 juli 2013 tot en met 4 oktober 2013 te [plaats] telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [minderjarige], geboren op [1997], immers heeft hij, verdachte
- telkens getongzoend met die [minderjarige] en
- telkens zijn penis in de vagina van die [minderjarige] geduwd en/of gebracht.
16/655042-13 feit 1:
in de periode van 9 november 2013 tot en met 10 november 2013 te [plaats] opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [1997], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, terwijl [minderjarige] bij beschikking van de kinderrechter d.d. 10 oktober 2011, verlengd tot 10 oktober 2014 onder toezicht was geplaatst van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en bij beschikking van de kinderechter van 24 oktober 2013 een machtiging was verleend tot het opnemen van [minderjarige] in gesloten jeugdzorg, die [minderjarige] zonder toestemming en medeweten van Bureau Jeugdzorg in zijn, verdachtes, aanwezigheid in zijn, verdachtes, woning laten verblijven.
16/655042-13 feit 2:
in de periode van 30 april 2014 tot en met 3 mei 2014 te [plaats] opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [1997], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, terwijl [minderjarige] bij beschikking van de kinderrechter d.d. 10 oktober 2011, verlengd tot 10 oktober 2014 onder toezicht was geplaatst van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, die [minderjarige] zonder toestemming en medeweten van Bureau Jeugdzorg in zijn, verdachtes, aanwezigheid in zijn, verdachtes, vakantiewoning laten verblijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
16/661417-14: Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
16/655042-13 feit 1 en feit 2: Telkens: Onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/661417-14:
De verdediging heeft zich op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is ontstaan dat zijn seksuele relatie met [minderjarige] geoorloofd was, door de houding van Bureau Jeugdzorg hieromtrent. Dit dient te leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
De rechtbank verstaat hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht als een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit. Daarvoor is vereist dat de dader heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Het is echter vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat er hoge eisen gesteld worden aan de informatiebron. Verkregen informatie kan enkel excuserend zijn, indien het afkomstig is van een persoon of instantie aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen, dat verdachte op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen. De rechtbank stelt vast dat Bureau Jeugdzorg geenszins het bevoegde gezag is om uitlatingen te doen omtrent de wederrechtelijkheid van de seksuele relatie tussen verdachte en [minderjarige]. Verdachte heeft hieruit niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen bekomen dat de relatie geoorloofd was. Bovendien is het noodzakelijk dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zou hebben gehandeld vanuit de verschoonbare dwaling. Verdachte heeft Bureau Jeugdzorg niet geïnformeerd over zijn seksuele relatie met [minderjarige]. Het is [minderjarige] geweest die op
27 september 2013 Bureau Jeugdzorg heeft geïnformeerd over de relatie. Voor zover er al is gedwaald, kan daarom niet worden gesteld dat dit verschoonbaar was. Derhalve verwerpt de rechtbank het beroep van de verdediging op afwezigheid van alle schuld.
Pro Justitia
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport betreffende verdachte, d.d. 15 oktober 2014, opgemaakt door drs. R.A. Sterk, psycholoog. Het rapport vermeldt
-kort samengevat- dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van middelenafhankelijkheid (cannabis en diverse harddrugs) en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, theatrale en narcistische trekken. Er komt een beeld naar voren van een emotioneel weinig draagkrachtige en kwetsbare man, die verhoogde innerlijke onrust moeilijk verdraagt. Dit kan leiden tot realiteitsverstoringen, waarbij hij waarschijnlijk randpsychotisch kan decompenseren. Deze psychische problematiek was tevens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte moet volgens de deskundige in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde in te kunnen zien. Hij is echter, als gevolg van de psychische problematiek, niet geheel vrij geweest om zijn wil overeenkomstig te bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank maakt de conclusie van voornoemde deskundige tot de hare en zal verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De verdediging heeft de conclusies niet weersproken.
De officier van justitie heeft de conclusies overgenomen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Hierbij dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden opgelegd:
  • verplicht reclasseringstoezicht bij Palier, regio Noord-Holland, tevens inhoudende een meldplicht;
  • een ambulante behandelverplichting bij De Waag;
  • een contactverbod met [minderjarige] tot 25 juni 2015.
Tevens vordert de officier van justitie tot dadelijk uitvoerbaarverklaring van deze bijzondere voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee, en met de omstandigheden van het bewezenverklaarde, rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. De verdediging verzoekt -indien de rechtbank hieraan toekomt- tot het enkel opleggen van een onvoorwaardelijke straf voor de duur van het voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk strafdeel, zonder oplegging van een contactverbod met [minderjarige].
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is gedurende de periode dat de minderjarige [minderjarige] aan zijn zorg was toevertrouwd een seksuele relatie met haar aangegaan. Bij aanvang hiervan was [minderjarige] slechts 16 jaar oud. Verdachte was op dat moment 41 jaar oud en derhalve was er sprake van een aanmerkelijk leeftijdsverschil tussen hem en [minderjarige]. Er is in de gehele periode sprake geweest van vergaande seksuele handelingen, waaronder het hebben van geslachtsgemeenschap. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin [minderjarige] zich op dat moment bevond en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen inschatten. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade.
Verdachte heeft zich vervolgens tweemaal schuldig gemaakt aan onttrekking van de minderjarige [minderjarige] aan het opzicht van Bureau Jeugdzorg, die dat opzicht ingevolge de geldende beschikking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bevoegd uitoefende. De minderjarige bevond zich gedurende deze periodes nog steeds in een kwetsbare en afhankelijke situatie, waarbij het seksueel contact tussen verdachte en [minderjarige] voortduurde. De naleving van rechterlijke uitspraken is van groot maatschappelijk belang en in dit geval zeker in het belang van de minderjarige. Het handelen van de verdachte is dan ook uiterst laakbaar.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 september 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een Afloopbericht toezicht d.d. 15 oktober 2014 van Reclassering Nederland, unit Noord-West, opgemaakt omtrent verdachte. Het standpunt van de reclassering is ter terechtzitting nader toegelicht door K. Lageman, reclasseringswerker in de regio Utrecht, en G. Denneman, reclasseringswerker in de regio Amsterdam en Zaandam. Beide deskundigen bevestigen dat de reclassering zich met name zorgen maakt omtrent het drugsgebruik van verdachte. Geadviseerd wordt om reclasseringstoezicht op te leggen bij Palier, die zich richt op verslavingszorg. Hier zal tevens aandacht kunnen worden besteed aan de persoon van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het voornoemde Pro Justitia rapport, waaruit volgt dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Gelet op de gediagnosticeerde psychische problematiek wordt de kans op herhaling als licht verhoogd ingeschat. Centraal hierbij staat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van de persoonlijkheidsstoornis NAO en de afhankelijkheid van middelen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een parafilie in de vorm van pedofilie. Behandeling gericht op de persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid van verdachte is geïndiceerd. Geadviseerd wordt om aan verdachte verplicht reclasseringstoezicht en behandeling bij een instelling als De Waag, als bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, met name de ernst van de feiten, een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 270 dagen met aftrek van de duur van het voorarrest. De rechtbank acht een flinke stok achter de deur noodzakelijk om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Hiertoe zal een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten 200 dagen, voorwaardelijk worden opgelegd. Aan dit voorwaardelijke strafdeel worden, tevens ter voorkoming van recidive, als bijzondere voorwaarden gekoppeld, -kort gezegd- verplicht reclasseringstoezicht bij Palier, een ambulante behandelverplichting bij De Waag en een contactverbod met [minderjarige] tot haar achttiende verjaardag. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op twee jaren.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er op grond van voornoemde deskundigenadviezen en de overtredingen van het eerder opgelegde contactverbod in het kader van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Tevens acht de rechtbank het in het belang van verdachte dat het reclasseringstoezicht en de ambulante behandeling per omgaande worden opgepakt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 57, 249 en 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
16/661417-14: Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
16/655042-13 feit 1 en feit 2: Telkens: Onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
200 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarende navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen.
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich na zijn veroordeling binnen vijf dagen meldt bij GGZ Reclassering Palier, regio Noord-Holland, op het adres Zijlweg 148C, 2015 BJ te Haarlem (telefoonnummer: 088- 357 94 84). Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van GGZ Reclassering Palier blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
  • zich ambulant moet laten behandelen bij de polikliniek De Waag of een vergelijkbare instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
  • gedurende de proeftijd tot 25 juni 2015 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [minderjarige], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Ebbens, voorzitter,
mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en V. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2014.
BIJLAGE : De tenlasteleggingen
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
16/655042-13:
1.
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2013 tot en met 10 november 2013 te [plaats], althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [1997], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, terwijl [minderjarige] bij beschikking van de kinderrechter d.d. 10 oktober 2011, verlengd tot 10 oktober 2014 onder toezicht was geplaatst van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en/of bij beschikking van de kinderechter van 24 oktober 2013 een machtiging was verleend tot het opnemen van [minderjarige] in gesloten jeugdzorg, die [minderjarige] zonder toestemming en/of medeweten van Bureau Jeugdzorg in zijn, verdachtes, aanwezigheid in zijn, verdachtes, woning laten verblijven en/of buiten medeweten van het wettig over die minderjarige gestelde gezag (per telecommunicatie) aan vrienden en/of bekenden gevraagd om een verblijfplaats voor [minderjarige];
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2014 tot en met 3 mei 2014 te [plaats], althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [1997], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, terwijl [minderjarige] bij beschikking van de kinderrechter d.d. 10 oktober 2011, verlengd tot 10 oktober 2014 onder toezicht was geplaatst van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en/of bij beschikking van de kinderechter van 24 oktober 2013 een machtiging was verleend tot het opnemen van [minderjarige] in gesloten jeugdzorg, die [minderjarige] zonder toestemming en/of medeweten van Bureau Jeugdzorg in zijn, verdachtes, aanwezigheid in zijn, verdachtes, vakantiewoning/vakantieverblijf laten verblijven;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/661417-14:
hij op een of meer (verschillende) tijdstip(en) gelegen in of omstreeks de periode van 17 juli 2013 tot en met 4 oktober 2013 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en / of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [minderjarige], geboren op [1997], immers heeft hij, verdachte
- ( telkens) getongzoend met die [minderjarige] en/of
- ( telkens) zijn penis in de vagina van die [minderjarige] geduwd en/of gebracht;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0981-2013222826, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 125). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 21 oktober 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], opgenomen op pagina 33 tot en met 41, met name pagina 36, 37 en 38.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende als bijlage het uitgewerkte verhoor van [minderjarige] d.d. 19 november 2013, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4], opgenomen op pagina 49 tot en met 94, met name pagina 54, 87 en 88.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 21 oktober 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], opgenomen op pagina 33 tot en met 41, met name pagina 36, 37 en 38.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2014.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 14 februari 2014, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], opgenomen op pagina 109 tot en met 125, met name pagina 116 en 119.
7.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0940-2013254584/A/B, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 115). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 10 november 2013, opgenomen op pagina 7 tot en met 10.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [minderjarige] d.d. 10 november 2013, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9], opgenomen op pagina 28 en 29.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2014.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 november 2013, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11], opgenomen op pagina 36 tot en met 42.
12.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen nr. PL082H-2014042663-3 van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 13], pagina 1 tot en met 3.
13.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2014.
14.De beschikking van rechtbank Amsterdam d.d. 24 september 2013 betreffende [minderjarige], aanvullend, niet doorgenummerd, opgenomen in het dossier.
15.De beschikking van rechtbank Amsterdam d.d. 24 oktober 2013 betreffende [minderjarige], opgenomen op pagina 47 tot en met 51.