In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Tijdelijk Wonen (STW) en SHE B.V. (Hal16). STW vorderde ontruiming van de door Hal16 gehuurde bedrijfsruimte vanwege een aanzienlijke huurachterstand en overlast veroorzaakt door de exploitatie van het gehuurde. Hal16 had de bedrijfsruimte gehuurd voor een aanvangshuurprijs van € 6.298,46 per maand, welke later was verlaagd naar € 2.236,66 per maand, met een voorschot op de servicekosten van € 990,00. STW stelde dat Hal16 een betalingsachterstand had van € 83.476,80 tot en met oktober 2014, en dat er klachten waren van buurtbewoners over overlast door Hal16.
De kantonrechter oordeelde dat Hal16 op grond van de huurovereenkomst verplicht was om de huur bij vooruitbetaling te voldoen. Hal16 betwistte de opeisbaarheid van de huurachterstand en voerde aan dat er afspraken waren gemaakt over latere betaling. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen bewijs was voor deze afspraken en dat de financiële omstandigheden van Hal16 geen overmacht opleverden. De rechter concludeerde dat de huurachterstand zodanig was dat de bodemrechter waarschijnlijk zou oordelen dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden.
Daarom werd de vordering tot ontruiming toegewezen. Hal16 werd veroordeeld om de onroerende zaak binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de proceskosten te betalen, die op € 808,80 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.