In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2014, stond de verdachte terecht voor oplichting en afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 23 januari 2014, waarbij de verdachte [benadeelde 1] heeft afgeperst en opgelicht. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 10 juni en 14 oktober 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd op de zitting van 14 oktober 2014 gewijzigd, en de verdachte werd beschuldigd van het afpersen van [benadeelde 1] en het proberen af te persen van [benadeelde 2]. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde had begaan, en sprak hem vrij van deze feiten. Echter, het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, namelijk de oplichting van [benadeelde 1], werd wel bewezen verklaard. De verdachte had [benadeelde 1] misleid door te suggereren dat zij een gratis telefoon zou krijgen en een deel van de winst zou ontvangen, wat leidde tot de afgifte van vier telefoons en het afsluiten van vier telefoonabonnementen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een werkstraf van 40 uren op, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat zij niet hadden aangetoond dat de gestelde schade was geleden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling in het leven, en vond het niet nodig om bijzondere voorwaarden op te leggen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 326 van het Wetboek van Strafrecht.