ECLI:NL:RBMNE:2014:5413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
16/661511-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak tegen verdachte na inconsistenties in getuigenverklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 21 mei 2014 te Leusden zou hebben geprobeerd een negenjarig meisje te ontvoeren, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie, waarin het slachtoffer verklaarde dat zij op het schoolplein was aangesproken door een onbekende man die ongepaste handelingen verrichtte. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen zorgvuldig beoordeeld, maar constateerde dat de signalementen niet overeenkwamen met het uiterlijk van de verdachte. Dit leidde tot twijfels over de betrouwbaarheid van het bewijs.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. R.G.J. Booij. De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van de aangifte en getuigenverklaringen, maar de verdediging betwistte de rechtmatigheid van het bewijs en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. De rechtbank concludeerde dat de discrepanties in de signalementen en het gebrek aan overtuigend bewijs leidden tot de beslissing om de verdachte vrij te spreken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis werd uitgesproken in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661511-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op[1989] te [geboorteplaats] (Zuid-Afrika),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats],
thans feitelijk verblijvende te [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.G.J. Booij, advocaat te De Meern.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering ingediend namens de benadeelde partij [slachtoffer], door[aangever], beiden wonende te Leusden.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om op 21 mei 2014 [slachtoffer] aan te randen, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De ten laste gelegde handelingen, waarover de benadeelde telkens consistent heeft verklaard, dienen te worden gekwalificeerd als -kort gezegd- een poging tot ontucht. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte door[aangever], het studioverhoor van de benadeelde [slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de meervoudige fotobewijsconfrontatie. Enige discrepanties in de door verschillende personen opgegeven signalementen acht de officier van justitie niet van doorslaggevend belang dan wel verklaarbaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de fotobewijsconfrontatie onrechtmatig en onbetrouwbaar is en daarom dient te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging acht vervolgens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er geen aanvullend bewijs aanwezig is, naast de verklaring van [slachtoffer], voor de eerste drie gedachtestreepjes op de tenlastelegging. Het laatste gedachtestreepje alleen, levert geen poging tot ontucht op. Ook op grond hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daarbij het volgende.
Op 21 mei 2014 is er bij de politie een melding binnengekomen dat de negenjarige [slachtoffer] werd lastiggevallen op het schoolplein van basisschool [basisschool] te [woonplaats]. [slachtoffer] vertelt hierover dat toen zij alleen op het schoolplein was, zij werd aangesproken door een haar onbekende man die zijn broek een stuk naar beneden deed en tegen haar zei dat ze dat moest aanraken. Toen [slachtoffer] ging gillen, heeft hij een hand over haar mond gelegd. De man is gevlucht op het moment dat de in het schoolgebouw aanwezige leerkrachten naar buiten kwamen. Door [slachtoffer] en een aantal getuigen zijn signalementen van de man opgegeven. Enkele van de genoemde kenmerken zijn ingevoerd in het politiesysteem Real Time Intelligence Centre en zo is de politie uitgekomen bij verdachte. Hij is dezelfde dag in zijn woning aangehouden en er zijn kleding en schoenen in beslag genomen. Door de vader van [slachtoffer] is aangifte gedaan. Op 15 juli 2014 is een meervoudige fotobewijsconfrontatie gedaan met [slachtoffer]. Bij de getoonde foto van verdachte zei [slachtoffer]: “Ja die herken ik”.
Verdachte heeft telkens een ontkennende verklaring afgelegd.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 21 mei 2014 te Leusden ontuchtig is belaagd door een man. De vraag is of verdachte de dader is geweest.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank vast dat de door [slachtoffer] en de getuigen opgegeven signalementen op belangrijke punten niet overeenkomen met het uiterlijk van verdachte. Daarbij is met name haarkleur en –dracht van belang. Bovendien is niet gebleken dat verdachte in het bezit is (geweest) van de specifiek door [slachtoffer] omschreven (licht)groene onderbroek met rood elastiek. Alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, kent de rechtbank daarnaast aan het resultaat van de fotobewijsconfrontatie geen grote bewijswaarde toe, nu verdachte in de buurt van [slachtoffer] en de school woont, waardoor de mogelijkheid bestaat dat zij verdachte eerder heeft gezien.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en zal hem hiervan vrijspreken.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering, te weten tot € 1.577,51, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht tot afwijzing van de vordering, omdat er onvoldoende sprake is van een rechtstreeks verband dan wel de vordering onvoldoende onderbouwd is.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel zal worden opgelegd, is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Vordering benadeelde partij
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. J. Ebbens en V. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2014 te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [2004], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen opzettelijk
- voor die [slachtoffer] is gaan staan en/of
- zijn (trainings)broek naar beneden heeft getrokken en/of
- ( vervolgens) zijn onderbroek/boxershort aan die [slachtoffer] heeft laten zien/heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Dit moet je aanraken", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- toen die [slachtoffer] ging gillen, zijn hand(en) op haar mond heeft gedaan/gelegd en/of haar lichaam heeft vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 247 Wetboek van Strafrecht