ECLI:NL:RBMNE:2014:541

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
16-711457-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens uitkeringsfraude door niet melden van samenwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte, die in de periode van 1 januari 2002 tot en met 16 maart 2012 te Amersfoort woonde, heeft nagelaten de gemeente Amersfoort te informeren over haar samenwoning met een partner, wat leidde tot onterecht ontvangen uitkeringen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 15 januari 2014 gehouden, waarbij de officier van justitie de vordering heeft ingediend en de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C. Vingerling, haar verdediging heeft gevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen opgesomd, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende schriftelijke documenten die de fraude onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat in strijd is met de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, het tijdsverloop en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsook een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank heeft benadrukt dat misbruik van het sociale stelsel ernstige gevolgen heeft en dat de opgelegde straf recht doet aan de ernst van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-711457-11 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. A.C. Vingerling, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2002 tot en met 16 maart 2012 te Amersfoort uitkeringsfraude heeft gepleegd door samen te wonen met[A] zonder de gemeente Amersfoort hierover in te lichten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak ten aanzien van dit feit heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2014;
- een geschrift, inhoudende een beschikking tot toekenning uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet met ingang van 1 augustus 1990, doorgenummerde pagina 12;
- een geschrift, inhoudende een aanvraag levensonderhoud WWB (alleenstaand of alleenstaand ouder) van 6 december 2007, doorgenummerde pagina 25;
- een geschrift, inhoudende een brief van Sector Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs van 28 december 2007, doorgenummerde pagina 35;
- een geschrift, inhoudende een brief van Sector Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs van 10 januari 2008, doorgenummerde pagina 37;
- een wettelijk opgemaakt proces-verbaal van verhoor van E.E. Veenvliet, opgemaakt door de sociale recherche Amersfoort, doorgenummerde pagina 250.
4.3.2
De bewijsoverweging
De Algemene Wet Bijstand is met ingang van 1 januari 2004 veranderd in de Wet Werk en Bijstand.
4.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen en de onder 4.3.2 genoemde bewijsoverweging bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 16 maart 2012 te Amersfoort in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met[A] en aldus uit dien hoofde inkomsten had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het tijdsverloop en met de omstandigheid dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het met de officier van justitie eens dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop en het feit dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld wegens uitkeringsfraude. De raadsman verzoekt de rechtbank een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf en een lagere werkstraf op te leggen dan is gevorderd door de officier van justitie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende de periode van 1 januari 2002 tot en met 16 maart 2012 schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door de gemeente Amersfoort niet in te lichten dat zij met haar vriend samenwoonde. Hiermee heeft verdachte gedurende een lange periode misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van een dergelijke voorziening doet afbreuk aan het sociale stelsel. De rechtbank tilt er zwaar aan dat verdachte zich hier langdurig schuldig aan heeft gemaakt. De verplichting tot terugbetaling is vastgesteld op € 115.912,29.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de duur van de uitkeringsfraude, de aard van de verzwegen informatie en de hoogte van het benadelingsbedrag, een aanzienlijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank deelt echter de stelling van de officier van justitie en de raadsman dat bij de straftoemeting rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2013, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld, doch niet wegens soortgelijke delicten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden. De rechtbank legt een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is geëist. De straf die door de officier van justitie is geëist, doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 16 maart 2012 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene Bijstandwet en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft/had gevoerd met[A] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had.