ECLI:NL:RBMNE:2014:536

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
361732 / HA RK 14-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft verzoeker, handelende onder de naam [naam], op 27 januari 2014 mr. S.H. Gaertman, kantonrechter in de afdeling civiel van de Rechtbank Midden-Nederland, gewraakt. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van de behandeling van een civiele zaak, geregistreerd onder zaaknummer 2695888 UV EXPL 14-17. Verzoeker stelde dat de kantonrechter partijdig was, omdat zij niet direct besloot op zijn verzoek om bepaalde producties van de tegenpartij niet toe te laten. Verzoeker voerde aan dat deze producties te laat waren ingediend en een eenzijdig beeld creëerden, waardoor hij niet in staat was een goed verweer te voeren. De kantonrechter heeft op 3 februari 2014 schriftelijk haar standpunt weergegeven en op 4 februari 2014 vond de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaats.

Tijdens de zitting heeft de kantonrechter toegelicht dat verzoeker niet had gesteld dat hij onvoldoende tijd had voor een goede voorbereiding. De kantonrechter betwistte dat haar vragen aan verzoeker, die hij als partijdig beschouwde, bedoeld waren om zijn deskundigheid in twijfel te trekken. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoerde, beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor persoonlijke vooringenomenheid van de kantonrechter. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om de producties toe te laten een procesbeslissing was en dat deze niet op vooringenomenheid kon wijzen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen objectieve grond gaven voor de vrees dat de kantonrechter niet onpartijdig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 361732 / HA RK 14-19
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker],
handelende onder de naam[naam],
wonende en kantoorhoudende te[woonplaats],
verder te noemen [verzoeker].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft ter zitting van 27 januari 2014 mr. S.H. Gaertman, rechter in de afdeling civiel (kamer voor kantonzaken) van deze rechtbank (hierna: de kantonrechter) gewraakt. De kantonrechter is belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer 2695888 UV EXPL 14-17. Het verzoek tot wraking is in het proces-verbaal van de zitting vastgelegd. In een e-mail van 30 januari 2014 heeft [verzoeker] zijn wrakingsverzoek toegelicht.
1.2.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op 3 februari 2014 schriftelijk haar standpunt weergegeven.
1.3.
De griffier van deze rechtbank heeft [verzoeker] en de kantonrechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 4 februari 2014. De belanghebbende derden V.O.F. Actieadvocaat, Bastiaan Hennis en De Koning Advocaten B.V. (hierna: Actieadvocaat c.s.) zijn van de behandeling in kennis gesteld.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 4 februari 2014 in het openbaar behandeld. Daarbij waren [verzoeker] en de kantonrechter aanwezig. Namens Actieadvocaat c.s. verschenen ter zitting mr. A.W. van Luipen en de heer B. Hennis.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden

2.De gronden van het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij aan het begin van de zitting heeft verzocht de door Actieadvocaat c.s. overgelegde producties 6,7,8, 9,10 en 13 niet toe te laten, omdat deze stukken gelet op artikel 6.1 en 6.2 van het procesreglement te laat zijn ingediend, onvolledig zijn en een dusdanig eenzijdig beeld creëren ten gunste van Actieadvocaten c.s., dat het hem onmogelijk wordt gemaakt een goed verweer te voeren. De kantonrechter heeft over dit verzoek niet direct beslist, maar Actieadvocaten c.s. de mogelijkheid geboden om zijn pleitnota voor te dragen. Omdat de kantonrechter [verzoeker] daarna heeft gevraagd op de pleitnota te reageren, werd hij gedwongen in te gaan op de producties van Actieadvocaten c.s., terwijl er nog niet was beslist op zijn verzoek om deze producties niet bij de beoordeling te betrekken. Volgens [verzoeker] heeft de kantonrechter met deze handelwijze de schijn van partijdigheid opgeroepen. De kantonrechter heeft deze schijn volgens [verzoeker] ook opgeroepen door haar vraag of zij zaken waarin [verzoeker] als gemachtigde is opgetreden zou kunnen vinden op de site rechtspraak.nl. Door het antwoord zichtbaar te noteren heeft de kantonrechter volgens [verzoeker] bovendien de indruk gewekt dit van belang te vinden en te willen nakijken. Hiermee heeft de kantonrechter het functioneren van [verzoeker] als gemachtigde openlijk in twijfel getrokken. De kantonrechter heeft deze vraag niet aan de tegenpartij gesteld.
2.2.
De kantonrechter heeft naar voren gebracht dat [verzoeker] bij aanvang van de zitting, bij zijn verzoek om de producties van Acieadvocaten c.s. te weigeren, niet heeft gesteld dat hem tijd en gelegenheid voor een deugdelijke voorbereiding van het verweer hebben ontbroken. Ter zitting is volgens de kantonrechter gebleken dat [verzoeker] op de hoogte was van de inhoud van de stukken en dat voor wat betreft de transcripties van de telefoongesprekken het gesprekken betreft waaraan [verzoeker] zelf heeft deelgenomen. Volgens de kantonrechter heeft [verzoeker] ook bij de bespreking van de producties niet gesteld dat tijd en gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming van deze producties en een deugdelijke voorbereiding van het verweer hebben ontbroken. Wat betreft het verdere verloop van de zitting heeft de kantonrechter toegelicht dat [verzoeker] haar, nadat zij aan de griffier de vonnisdatum had gevraagd, meedeelde dat zij nog niet op zijn verzoek had beslist. Zij heeft daarop meegedeeld de stukken toe te laten. Naar aanleiding van de door [verzoeker] gestelde feitelijke onjuistheden in het na de wraking opgestelde proces-verbaal heeft de rechter gesteld dat een proces-verbaal geen woordelijke weergave is van hetgeen is gezegd.
2.3.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de kantonrechter toegelicht dat de vraag naar de zaken die [verzoeker] eerder had gedaan en aansluitend daarop haar vraag of zij die zaken in het systeem zou kunnen terugvinden, was ingegeven door de stelling van [verzoeker] dat hij nog nooit een zaak had verloren. Het was een ‘slip of the tongue’ en zeker niet bedoeld om zijn deskundigheid in twijfel te trekken. Het aantal gewonnen zaken is daarvoor niet doorslaggevend. De kantonrechter heeft aangevoerd dat zij niet van plan was om inderdaad een en ander na te zoeken en zij betwist dat zij de door [verzoeker] genoemde rechtbanken heeft opgeschreven. Zij schreef op dat moment iets op naar aanleiding van een vraag van de griffier over de kwalificatie van de overeenkomst. Er was geen aanleiding om aan de advocaat van Actieadvocaten een zelfde vraag te stellen.
2.4.
Actieadvocaat c.s. heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat zij geen partijdige houding van de kantonrechter heeft gezien.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
De door [verzoeker] aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de kantonrechter jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die [verzoeker] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.3.
De beslissing om stukken die buiten de in het procesreglement vermelde termijnen zijn ingediend al of niet toe te staan is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist is, leent zich in beginsel niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Een als negatief ervaren procesbeslissing vormt daarom in het algemeen geen grond voor toewijzing van een wrakingsverzoek. Alleen indien die beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de beslissing van de rechter slechts kan voortvloeien uit vooringenomenheid jegens de betrokkene, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
3.4.
De ratio van de in het procesreglement gestelde termijnen voor indiening van processtukken is dat - vanwege het beginsel van hoor en wederhoor - als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter slechts mag beslissen aan de hand van stukken waarvan partijen voldoende kennis hebben kunnen nemen en waarbij hun voldoende gelegenheid is geboden zich over de inhoud uit te laten. In het proces-verbaal van de zitting is opgenomen dat de kantonrechter bij haar beslissing om de stukken van Actieadvocaten c.s. toe te laten van belang heeft geacht dat de producties meer dan vierentwintig uur voor de zitting, te weten op vrijdagmiddag voor de zitting van maandag, zijn ingediend, dat deze stukken grotendeels bekend waren bij [verzoeker], dat [verzoeker] de mogelijkheid heeft gehad inhoudelijk op de producties in te gaan en dat hij van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Uit deze motivering blijkt dat de kantonrechter van oordeel was dat met betrekking tot de stukken was voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, zoals hiervoor is genoemd. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat deze beslissing in de gegeven omstandigheden zo onbegrijpelijk is dat deze slechts kan zijn ingegeven door vooringenomenheid van de kantonrechter jegens hem. De omstandigheid dat [verzoeker] het niet eens is met de conclusie van de kantonrechter, is daarvoor onvoldoende. Voorts is niet elk verschil in benaderingswijze tussen de partijen een aanwijzing voor partijdigheid van de rechter jegens een van die partijen. Dat de kantonrechter wel onmiddellijk een beslissing heeft genomen op de door Actieadvocaat c.s. ingeroepen nietigheid van de dagvaarding en het beroep op de onbevoegdheid van de kantonrechter, is goed verklaarbaar. Het antwoord op deze vragen had immers direct consequenties voor de voortzetting van de procedure.
3.5.
Wat betreft de vraag van de kantonrechter aan [verzoeker] naar de mogelijkheid om de zaken die door [verzoeker] zijn behandeld na te zoeken overweegt de rechtbank dat ook op dit punt geldt dat niet ieder verschil in de wijze waarop de rechter partijen benadert of vragen aan hen stelt de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid jegens een van hen oproept. Hoewel de vraag van de kantonrechter - zoals zij zelf ook ter zitting van de wrakingskamer naar voren heeft gebracht - op zichzelf niet van direct belang was voor de inhoudelijke beoordeling van het aan haar voorgelegde geschil, was deze binnen het kader van het gespreksonderwerp niet onlogisch. De kantonrechter is met deze vraag immers ingegaan op de stelling van [verzoeker] dat hij al veel zaken had gedaan en er nog nooit een had verloren. Voor een zelfde soort vraag aan de wederpartij bestond geen aanleiding. Voorts heeft de kantonrechter weerlegd dat zij de door [verzoeker] genoemde rechtbanken heeft opgeschreven met het doel de zaken waarin hij als gemachtigde is opgetreden te gaan nazoeken. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de toelichting die de kantonrechter op dit punt heeft gegeven.
3.6.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat het proces-verbaal, dat in dit geval pas na het moment van wraking is opgesteld, geen woordelijk verslag is van hetgeen ter zitting door partijen is gezegd. Het enkele feit dat in een proces-verbaal niet precies is opgenomen wat een partij - naar haar mening - ter zitting heeft verklaard is onvoldoende grond om een wrakingsverzoek toe te wijzen. Bij de door [verzoeker] gestelde onjuistheden in het proces-verbaal gaat het om - volgens hem noodzakelijke - nuanceringen en aanvullingen van hetgeen hij ter zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd echter geen aanwijzing dat bij het opstellen van het proces-verbaal van de zitting vooringenomenheid jegens hem een rol heeft gespeeld.
3.7.
De door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden geven - ook in hun onderlinge samenhang bezien - geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt, of dat de vrees van [verzoeker] daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
3.8.
Het verzoek van [verzoeker] om bij de beoordeling van zijn wrakingsverzoek ook te oordelen dat de mondelinge behandeling van het kort geding bij de kantonrechter op het moment van de wraking nog niet was gesloten moet, eveneens worden afgewezen. Dit betreft de inhoud van de zaak, waarvan de beoordeling is voorbehouden aan de behandelend kantonrechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te zenden aan [verzoeker] en aan de kantonrechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de derde belanghebbende Actieadvocaten c.s.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. J. Sap en
mr. R. in ’t Veld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.