ECLI:NL:RBMNE:2014:5337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
16-661101-14, 99-000131-43 (VI)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling na woninginbraak en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan woninginbraak en diefstal. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen. De verdachte had na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw een strafbaar feit gepleegd, namelijk inbraak in een woning en diefstal van goederen, waaronder sieraden en audio/hifi apparatuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, die inhield dat hij zich niet aan een strafbaar feit mocht schuldig maken. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 494,40 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de zaak en de eerdere kansen die de verdachte had gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661101-14, 99/000131-43 (vord. herroeping v.i.) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 oktober 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014 en 9 oktober 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
in periode van 25 tot en met 28 januari 2014 heeft ingebroken in een woning aan de [adres] te [plaats] en daarbij diverse goederen heeft weggenomen, waaronder sieraden en audio/hifi apparatuur;
Feit 1 subsidiair:
in periode van 25 tot en met 28 januari 2014 een aantal goederen, waaronder sieraden en audio/hifi apparatuur, heeft geheeld;
Feit 2 primair:
in periode van 25 tot en met 28 januari 2014 uit een woning te [plaats] een huissleutel heeft weggenomen;
Feit 2 subsidiair:
in periode van 25 tot en met 28 januari 2014 een huissleutel heeft geheeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert haar standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet tegen de bewezenverklaring van de primair onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten verzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verdachte heeft deze feiten bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 primair
- de bekennende verklaring van verdachte; [2]
- de aangifte van [benadeelde]; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen van [B]. [4] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van [C]. [5]
Ten aanzien van feit 2 primair
- de bekennende verklaring van verdachte; [6]
- de aangifte van [benadeelde]; [7]
- het proces-verbaal van bevindingen van [D]. [8]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
in de periode van 25 januari 2014 tot en met 28 januari 2014 te [plaats], met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan het perceel
[adres], heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en audio /
hifi apparatuur en een mobiele telefoon en een televisie, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
Primair
in de periode van 25 januari 2014 tot en met 28 januari 2014 te [plaats] met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een huissleutel,
toebehorende aan [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 primair:Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Feit 2 primair:Diefstal
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar primair onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van voorarrest. Bij de formulering van die strafeis is de officier ervan uitgegaan dat de feiten 1 en 2 moeten worden gezien als een voortgezette handeling. Zij heeft daarmee rekening gehouden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De verdediging vindt dat een straf die gelijk is aan het voorarrest in deze zaak op zijn plaats is. Net als de officier van justitie is de verdediging er daarbij vanuit gegaan dat de feiten 1 en 2 moeten worden gezien als een voortgezette handeling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning. Woninginbraken zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. In dit geval heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn wetenschap dat het slachtoffer, [benadeelde], bij zijn zus aan het logeren was en dat in haar woning op dat moment dus niemand aanwezig was. Hij heeft de huissleutel van deze [benadeelde] weggenomen en is hiermee tijdens haar verblijf bij zijn zus naar haar woning gegaan. Daarbij heeft hij veel goederen meegenomen. Hij heeft zich daarbij niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer maar lijkt slechts uit te zijn geweest op persoonlijk financieel gewin.
De rechtbank neemt verdachte het voorgaande bijzonder kwalijk, vooral omdat hij kort daarvoor, te weten op 20 december 2013, nog een kans had gekregen van het Hof Arnhem, toen het Hof de vordering tot herroeping van de vervroegde invrijheidstelling had afgewezen.
De zaak waarop voornoemde vordering zag, betrof eveneens een vermogensdelict. De justitiële documentatie van verdachte d.d. 2 september 2014 laat zien dat verdachte vanaf jeugdige leeftijd al vaak is veroordeeld vanwege vermogenscriminaliteit.
In de onderhavige zaak zijn de woninginbraak en de diefstal van de huissleutel als afzonderlijke feiten ten laste gelegd en bewezen verklaard. De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en de verdediging dat de bewezenverklaarde feiten, ofschoon elk op zichzelf een misdrijf opleveren, in een zodanig verband staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. Bij de bepaling van de strafmaat volgt zij daarom de strafbepaling voor de woninginbraak.
De richtlijnen van het LOVS [9] schrijven voor woninginbraken in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van 5 maanden. In geval van frequente recidive schrijven deze richtlijnen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van 7 maanden. Op basis van de justitiële documentatie van verdachte kan niet worden vastgesteld dat sprake is van frequente recidive [10] . De rechtbank is echter van oordeel dat de justitiële documentatie van verdachte wel zo omvangrijk is dat deze aanleiding geeft een hogere straf op te leggen dan aan een verdachte van wie de recidive beperkt is. Een gevangenisstraf van 6 maanden acht zij daarom een passende reactie. Daarmee wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vordering van
[benadeelde]levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij verzoekt de schade te vergoeden die zij heeft geleden ten gevolge van het wegnemen van diverse goederen door verdachte. Het totale schadebedrag bedraagt volgens haar € 494,40.
De raadsman heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering. Volgens de raadsman moet de vordering worden afgewezen, omdat deze ziet op goederen die niet bij verdachte zijn aangetroffen toen hij op heterdaad werd aangehouden. Meer goederen dan bij verdachte zijn aangetroffen zijn niet door hem weggenomen en daarom ontbreekt volgens de raadsman de causaliteit tussen de gestelde schade en de ten laste gelegde woninginbraak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De goederen waarvan vergoeding wordt gevorderd komen niet allemaal terug in de tenlastelegging en bewezenverklaring, maar uit de bewijsmiddelen valt wel af te leiden dat het hier gaat om goederen die bij de door verdachte gepleegde woninginbraak zijn weggenomen. Dat deze goederen niet allemaal bij verdachte zijn aangetroffen op het moment dat hij door verbalisanten werd aangehouden, wil niet zeggen dat hij deze goederen niet ook heeft weggenomen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de aangifte en diverse processen-verbaal van bevindingen waarin de diverse weggenomen goederen staan vermeld.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, waarvan het bedrag niet is betwist, in zijn geheel toe, te weten € 494,40 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 januari 2014.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1
Verloop van de procedure
Bij onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 4 november 2010 in de zaak met parketnummer 21/001781-10 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren en zes (6) maanden met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dat arrest in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
In een besluit van 6 juli 2012 is met toepassing van het bepaalde in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht bepaald dat verdachte vervroegd in vrijheid zal worden gesteld, toen berekend per op 19 juli 2012, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 475 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Vóór het einde van de proeftijd heeft verdachte opnieuw een strafbaar feit begaan dat aan hem ten laste is gelegd op de dagvaarding met parketnummer 16/66123-13. De officier van justitie heeft naar aanleiding daarvan een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Ter terechtzitting van 13 maart 2013 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering, gelet op de goede weg die verdachte leek te zijn ingeslagen. De rechtbank heeft dit standpunt toen overgenomen.
Op 18 april 2013 is verdachte aangehouden voor een strafbaar feit, hetgeen hem in de dagvaarding met parketnummer 16/661400-13 ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft vervolgens opnieuw de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gevorderd en de rechtbank heeft deze vordering bij vonnis d.d. 25 juli 2013 toegewezen.
De verdachte is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan en het Hof Arnhem heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling vervolgens bij arrest van 20 december 2013 afgewezen.
Op 28 januari 2014 is verdachte aangehouden voor de feiten waar dit vonnis op ziet en hij is daarvoor in verzekering en in voorlopige hechtenis gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie op 14 maart 2014 een nieuwe vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend met betrekking tot de gevangenisstraf die is opgelegd door het Hof bij voormeld arrest d.d. 4 november 2010. Deze vordering is ter terechtzitting van 24 april 2014 behandeld. De rechtbank heeft op die zitting de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met ingang van 19 mei 2014 onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich met ingang van die datum zou laten opnemen in de FPA Roosenburg te Den Dolder. In afwachting van het verloop van deze opname heeft de rechtbank de beslissing op de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling aangehouden.
Op 1 september 2014 is vervolgens een terugmelding ingekomen van Victas, centrum voor verslaving, waarin staat vermeld dat verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden. Victas heeft daarom geadviseerd de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen.
De officier van justitie heeft vervolgens een tweede vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend, gedateerd 2 september 2014. Deze vordering houdt in dat het Openbaar Ministerie vordert dat een last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen. Deze vordering heeft net als de vordering d.d. 14 maart 2014 het v.i.-zaaknummer 99-000131-43 en is gebaseerd op het arrest van het Hof Arnhem d.d. 4 november 2010 waarbij een gevangenisstraf van drie (3) jaren en zes (6) maanden is opgelegd en ditmaal ook op het arrest van het Hof Arnhem d.d. 19 februari 2010 waarbij een gevangenisstraf van vijf (5) maanden is opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie nog toegelicht dat de vordering van 14 maart 2014 ziet op de overtreding door verdachte van de algemene voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling en dat de vordering d.d. 2 september 2014 ziet op de overtreding van de bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In geval van overtreding van de bijzondere voorwaarden wordt in het algemeen geen volledige herroeping gevorderd, om de mogelijkheid van voortzetting van het (behandel)traject waarop die bijzondere voorwaarden zien open te houden, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft voorts te kennen gegeven dat de vordering d.d. 2 september 2014 (en de daarin genoemde periode van 120 dagen) de eerdere vordering d.d. 14 maart 2014 (en de daarin genoemde periode van 475 dagen) niet vervangt, maar dat deze nevengeschikt zijn ingediend en dat zij bij requisitoir zal kiezen van welke vordering zij de toewijzing vraagt.
9.2
De ontvankelijkheid van de vorderingen
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de hangende de procedure aangebrachte vordering d.d. 2 september 2014, omdat de eerdere vordering d.d. 14 maart 2014 met hetzelfde v.i.-zaaknummer al aanhangig was en in behandeling is genomen ter terechtzitting van 24 april 2014, op welke zitting de rechtbank de beslissing op deze vordering heeft aangehouden, en deze vordering bovendien reeds betrekking heeft op de volledige periode van voorwaardelijke invrijheidstelling (te weten 475 dagen).
De rechtbank zal dus alleen een beslissing geven op de vordering d.d. 14 maart 2014.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde zoals gesteld aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, namelijk dat hij geen strafbaar feit mag plegen. Verdachte heeft van het Hof Arnhem op 20 december 2013 een kans gekregen, toen in het kader van de hoger beroep procedure tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 25 juli 2013 de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is afgewezen, nadat deze in eerste aanleg door de rechtbank was toegewezen. Deze beslissing heeft verdachte niet gestimuleerd de positieve weg die hij was ingeslagen, te blijven volgen. Op 24 april 2014 heeft de rechtbank verdachte opnieuw een kans gegeven door hem in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis op te laten nemen in de FPA Roosenburg, maar deze opname is ook niet goed verlopen.
Ter terechtzitting is echter naar voren gekomen dat de incidenten in de FPA Roosenburg die ten grondslag hebben gelegen aan de terugmelding door de reclassering d.d. 1 september 2014, mede zijn veroorzaakt doordat verdachte door de FPA Roosenburg op een afdeling was geplaatst waar hij niet goed op zijn plek was. De psychiater, verbonden aan de FPA Roosenburg, heeft ter terechtzitting verklaard dat op dit punt door de FPA Roosenburg een verkeerde inschatting is gemaakt. De rechtbank houdt hier rekening mee bij haar beslissing. Ook houdt zij rekening met het feit dat door de vordering d.d. 2 september 2014 en de gesprekken die naar aanleiding daarvan met verdachte zijn gevoerd door de reclassering en zijn raadsman, bij verdachte het vertrouwen is gewekt dat de mogelijke herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling betrekking had op een periode van 120 dagen (en niet meer op 475 dagen). Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk, namelijk voor de periode van 120 dagen, toegewezen.
De rechtbank zal het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de rechter-commissaris van 2 september 2014 opheffen met ingang van de datum waarop de hiervoor genoemde 120 dagen zijn verstreken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 15g, 15h, 15i, 15j, 24c, 36f, 56, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met parketnummer 16/661101-14:
Verklaart bewezen dat verdachte de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair:Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Feit 2 primair:Diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zes (6) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot € 494,40 (zegge vierhonderdvierennegentig euro en veertig eurocent euro) voor het primair onder 1 bewezen verklaarde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 494,40 (zegge vierhonderdvierennegentig euro en veertig eurocent euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van negen (9) dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het op 24 april 2014 gegeven bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
In de zaak met parketnummer 99/000131-43 (VI):
Verklaart het openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 2 september 2014.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 14 maart 2014 gedeeltelijk toe voor een periode van 120 dagen, met aftrek van de periode waarin de voorwaardelijke invrijheidsstelling geschorst is geweest, en gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, voor deze periode alsnog moet worden ondergaan.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de rechter-commissaris in strafzaken van de Rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014, met ingang van de datum waarop de hiervoor genoemde 120 dagen zijn verstreken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter,
mrs. C.A.M. van Straalen en J.G. van Ommeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2014 tot en met 28 januari 2014
te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen aan het perceel
[adres], heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en/of audio /
hifi apparatuur en/of een mobiele telefoon en/of een televisie, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of
valse sleutel
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2014 tot en met 28 januari 2014
te [plaats], in elk geval in Nederland, een hoeveelheid sieraden en/of audio /
hifi apparatuur en/of een mobiele telefoon en/of een televisie, heeft
verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
2.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2014 tot en met 28 januari 2014
te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen aan het perceel
[adres], heeft weggenomen een (huis)sleutel, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2014 tot en met 28 januari 2014
te [plaats], in elk geval in Nederland, een (huis)sleutel, heeft
verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde sleutel
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 2014024005, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 90). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 april 2014, pag. 2
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 28 januari 2014, met als bijlage een foto van verdachte, pag. 30, 31, 32 en 34.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [B] d.d. 28 januari 2014, pag. 21 en 22.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [C] d.d. 10 februari 2014, pag. 61.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 april 2014, pag. 2.
7.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 30 januari 2014, pag. 42 en 43.
8.Proces-verbaal van [D] d.d. 3 februari 2014, pag. 60.
9.Landelijk overleg voorzitters strafsectoren van rechtbanken en hoven, oktober 2014.
10.Van frequente recidive is sprake indien een verdachte ter zake van minimaal tien vermogensdelicten al dan niet onherroepelijk is veroordeeld, waarvan ter zake van vijf vermogensdelicten in de afgelopen twee jaar.