ECLI:NL:RBMNE:2014:530

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
C/16/360443 / HA RK 14-4
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 7 februari 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak tegen rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq. Het wrakingsverzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. G.J. van Oosten, naar aanleiding van een verhoor van de getuige, die tevens de vriendin van verzoeker is. Tijdens dit verhoor, dat op 19 december 2013 plaatsvond, werden vragen gesteld die seksueel van aard waren en betrekking hadden op de relatie tussen de getuige en verzoeker. Mr. Van Oosten maakte bezwaar tegen deze vragen, waarna het verhoor tijdelijk werd geschorst. Ondanks zijn bezwaren besloot de rechter-commissaris het verhoor voort te zetten, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

In zijn verzoek stelde mr. Van Oosten dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was, omdat hij de rechercheurs toestond vragen te stellen die de rechten van de verdediging zouden schenden. De wrakingskamer beoordeelde het verzoek aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en de relevante jurisprudentie. De wrakingskamer concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris het verhoor door rechercheurs liet uitvoeren, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat mr. Van Oosten in de gelegenheid was gesteld om bij het verhoor aanwezig te zijn en dat de beslissing van de rechter-commissaris om de vragen te laten stellen een procesbeslissing was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zaaknummer / rekestnummer: C/16/360443 / HA RK 14-4
Beschikking van 7 februari 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdende te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. G.J. van Oosten te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 19 december 2013 heeft in het kader van de strafzaak tegen verzoeker een verhoor plaatsgevonden van de getuige [getuige]. [getuige] is de vriendin van verzoeker. Mr. Van Oosten was namens verzoeker bij het verhoor aanwezig.
1.2.
Het door de rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq gelaste verhoor is op grond van artikel 177 Wetboek van Strafvordering (Sv) verricht door rechercheurs van de afdeling Jeugd en Zeden van de politie Midden‑Nederland te Hilversum.
1.3.
Bepaalde aan de getuige gestelde vragen waren seksueel van aard en hadden mede betrekking op haar seksuele relatie met verzoeker. Mr. Van Oosten heeft bezwaar gemaakt tegen het stellen van dit soort vragen, waarna het verhoor tijdelijk is geschorst.
1.4.
Na telefonisch contact tussen de rechercheurs en de rechter-commissaris is aan mr. Van Oosten meegedeeld dat het verhoor voortgezet zou worden omdat de rechter‑commissaris aan de verbalisanten meegedeeld had ook vragen die betrekking hebben op de seksuele relatie van de getuige met verzoeker, gelet op de aard van het feit waarvan verzoeker wordt verdacht, relevant te achten.
1.5.
Mr. Van Oosten heeft volhard in zijn protest tegen het stellen van vragen van seksuele aard en heeft getracht telefonisch contact te krijgen met de rechter-commissaris om de kwestie met hem te bespreken.
1.6.
Ten gevolge van het abusievelijk verstrekken door het kabinet RC van een niet juist telefoonnummer van de rechter‑commissaris, kon mr. Van Oosten zelf geen contact met de rechter-commissaris krijgen.
1.7.
Nadat de rechercheurs hadden aangegeven het verhoor te willen voortzetten heeft mr. Van Oosten namens verzoeker mr. Ficq (per sms) gewraakt.
1.8.
Bij fax van 20 december 2013 aan mr. Ficq heeft mr. Van Oosten de gronden van het wrakingsverzoek meegedeeld. Mr. Ficq heeft de fax doorgeleid naar de wrakingskamer van deze rechtbank.
1.9.
Bij brief van 13 januari 2014 heeft mr. Ficq gereageerd op het wrakingsverzoek. Mr. Ficq heeft niet berust in de wraking en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
1.10.
Op 24 januari 2014 is het wrakingsverzoek mondeling behandeld. Mr. Van Oosten is namens verzoeker verschenen. Mr. Ficq heeft reeds bij brief van 13 januari 2014 gemeld niet aanwezig te zullen zijn.
1.11.
Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Op 19 december 2013 heeft verzoeker, op het moment dat het geschorste verhoor door de rechercheurs van de afdeling Jeugd en Zeden van de politie Midden‑Nederland van de vriendin van verzoeker zou worden voortgezet, rechter-commissaris mr. Ficq gewraakt.
2.2.
In de fax van 20 december 2013 gericht aan mr. Ficq heeft mr. Van Oosten als wrakingsgrond genoemd dat door het voortzetten van het getuigenverhoor door de rechercheurs geen sprake was van een onderzoek door een onpartijdige en onafhankelijke rechter-commissaris die werkelijk oog heeft voor de belangen van beide partijen.
2.3.
Ter nadere onderbouwing van de wraking heeft mr. Van Oosten in zijn fax alsook tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek gemeld dat door het delegeren van het getuigenverhoor aan rechercheurs van de afdeling Jeugd en Zeden de ‘rechten van de verdediging’ verkort worden dan wel worden tenietgedaan. Dit geldt volgens mr. Van Oosten eens te meer wanneer de rechter-commissaris bij problemen slechts de opsporende partij gehoor biedt en de verdedigende partij niet spreekt of wenst te spreken. Bij een gedelegeerd verhoor wordt het onderzoek ook niet meer verricht door een objectieve en onpartijdige rechter zelf, maar uit zijn naam door opsporingsambtenaren. Volgens mr. Van Oosten blijkt door de feitelijke gang van zaken duidelijk dat de rechter-commissaris onvoldoende aandacht heeft gehad voor de belangen van verzoeker, waardoor de onpartijdigheid van mr. Ficq in het geding kwam. Mr. Van Oosten stelt dat de seksueel geaarde vragen te veel in de privacy van de verdachte en de getuige ingrijpen.
2.4.
Mr. Ficq heeft bij brief van 13 januari 2014 kenbaar gemaakt niet te berusten in de wraking. Mr. Ficq betwist dat zijn beslissing om de rechercheurs vragen te laten stellen die betrekking hebben op de seksuele relatie van verzoeker en de getuige hem tot een partijdige rechter maken. Mr. Ficq betreurt de omstandigheid dat hij ten tijde van het verhoor telefonisch niet bereikbaar was, maar ontkent dat dit blijk geeft van enige vooringenomenheid. Als reden voor zijn telefonische onbereikbaarheid heeft mr. Ficq gemeld dat hij een dag eerder een nieuw mobiel nummer in gebruik heeft genomen en dat, hoewel de medewerkers hierover waren geïnformeerd, kennelijk niet iedereen deze informatie goed heeft opgeslagen.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
3.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan van een gebrek aan onpartijdigheid sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden naar objectieve maatstaven de rechtszoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Rechter-commissaris mr. Ficq heeft op enig moment besloten het verhoor van getuige [getuige] op grond van het bepaalde in artikel 177 Sv te laten uitvoeren door
rechercheurs van de afdeling Jeugd en Zeden van de politie Midden‑Nederland. Op 19 december 2013 heeft dit verhoor plaatsgevonden.
3.4.
Wat ook van de opvatting van mr. Van Oosten over deze door de wetgever gegeven mogelijkheid zij, de enkele omstandigheid dat een dergelijk verhoor plaatsvindt maakt niet dat mr. Ficq niet meer geacht kan worden onpartijdig te zijn. Dit geldt te meer, nu mr. Van Oosten op 19 december 2013 als advocaat van verzoeker in de gelegenheid is gesteld bij dit verhoor aanwezig te zijn. De verdedigingspositie is door het besluit van de rechter-commissaris om het verhoor niet zelf te doen uitvoeren dan ook niet ondermijnd.
3.5.
De beslissing van de rechter-commissaris om de rechercheurs, ondanks het protest van mr. Van Oosten, toe te staan vragen aan de getuige te stellen die seksueel van aard waren en die mede betrekking hadden op haar seksuele relatie met verzoeker, is een procesbeslissing.
3.6.
De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist is, leent zich niet voor een beoordeling door de wrakingskamer. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
3.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet vorenbedoelde situatie zich hier niet voor. Dit geldt te meer, nu niet gebleken is dat de rechercheurs de bezwaren van mr. Van Oosten niet op een juiste wijze aan de rechter-commissaris hebben meegedeeld alvorens deze besloot dat ook vragen die betrekking hebben op de seksuele relatie van de getuige met verzoeker, gelet op de aard van het feit waarvan verzoeker wordt verdacht, relevant te achten.
3.8.
De wrakingskamer heeft verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van het door de rechter-commissaris gestelde dat door een interne fout op het kabinet RC mr. Van Oosten tijdens het verhoor op 19 december 2013 niet over het juiste telefoonnummer van mr. Ficq beschikte. Mr. Van Oosten wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de rechter‑commissaris hem mogelijk niet wenste te spreken.
3.9.
De omstandigheid dat het kabinet RC abusievelijk een onjuist telefoonnummer van de rechter-commissaris aan mr. Van Oosten heeft verstrekt, waardoor hij niet persoonlijk door de rechter-commissaris is gehoord over zijn geuite bezwaren tegen het stellen van bepaalde door de rechter-commissaris van belang geachte vragen, valt weliswaar te betreuren maar levert evenmin de hiervoor bedoelde zwaarwegende aanwijzing op.
3.10.
Andere zwaarwegende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. P.L.C.M. Ficq af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan mr. Ficq, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. A.E. The-Kouwenhoven en mr. G Perrick, leden van de wrakingskamer bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.