ECLI:NL:RBMNE:2014:529

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
C/16/359160 / HA RK 13-337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens objectieve partijdigheid

Op 7 februari 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen kantonrechter mr.drs. S.M. van Lieshout. Het verzoek was gebaseerd op de stelling van de verzoeker dat er sprake was van 'objectieve partijdigheid' van de kantonrechter tijdens een eerdere zitting op 6 december 2013. Tijdens deze zitting was de verzoeker, die werd aangeklaagd in een strafzaak, van mening dat de kantonrechter niet onpartijdig was en heeft hij daarom een wrakingsverzoek ingediend. De verzoeker heeft zijn gronden voor de wraking pas later, op 15 januari 2014, schriftelijk ingediend, wat volgens de rechtbank niet tijdig was. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2013 geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zijn wrakingsverzoek konden onderbouwen. De gronden die de verzoeker in zijn pleitnotitie op 24 januari 2014 naar voren bracht, werden als te laat beschouwd en konden daarom niet in de beoordeling worden meegenomen. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar was, omdat de verzoeker niet tijdig en niet voldoende gemotiveerd had aangegeven waarom de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zaaknummer / rekestnummer: C/16/359160 / HA RK 13-337
beslissing van 7 februari 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdende te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 6 december 2013 is de strafzaak tegen verzoeker behandeld op de terechtzitting voor strafzaken van de kantonrechter te Lelystad (parketnr. 96-289111-11). Behandelend kantonrechter was mr.drs. S.M. van Lieshout en mr. J.W. Koreman was de officier van justitie.
1.2.
Tijdens voormelde behandeling heeft verzoeker mr.drs. Van Lieshout ‘wegens objectieve partijdigheid’ gewraakt. Van de zitting van 6 december 2013 is proces-verbaal opegmaakt.
1.3.
Bij fax van 15 januari 2014 heeft verzoeker de gronden van zijn wrakingsverzoek bekend gemaakt.
1.4.
Bij e-mail van 22 januari 2014 heeft mr.drs. Van Lieshout onder meer kenbaar gemaakt dat hij niet berust in de wraking.
1.5.
Het wrakingsverzoek is op 24 januari 2014 in het openbaar behandeld, waarbij verzoeker is verschenen en een pleitnotitie heeft overgelegd.

2.Het verzoek

2.1.
Op de terechtzitting van 6 december 2013 heeft verzoeker kenbaar gemaakt mr.drs. Van Lieshout te wraken wegens ‘objectieve partijdigheid’. Uit het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verzoeker heeft meegedeeld op een later tijdstip zijn wrakingsgronden te zullen formuleren, nu hij er niet op voorbereid was mr.drs. Van Lieshout te wraken.
2.2.
Verzoeker heeft bij fax van 15 januari 2014 ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek een zestal punten naar voren gebracht. Deze punten variëren van een ‘verzoek om een andere rechtbank omdat deze rechtbank betrokken is van het jatten van’ de dochter van verzoeker als ook het ‘jatten van haar erfenis waarbij familie, bedrijf, studie kapot zijn gemaakt’ tot het horen van de ‘bij de zaak betrokken rechter/griffier/OvJ medewerkers van de rechtbank’. Onder punt 6 geeft verzoeker zelf een samenvatting van de gronden van het verzoek. Deze luidt:
“Samengevat is dit dus een verzoek om een eerlijk rechtsproces in zaken van Openbaar Ministerie tegen burgers waarbij de burger als VERWEERDER zijn procedurele kansen kan benutten zonder repressiemaatregelen van OM en/of kantonrechter/politierechter e.e.a. in overeenstemming met internationale mensenrechten en de zes wetten van Hop.”
2.3.
Verzoeker heeft in zijn pleitnotitie van 24 januari 2014 gemeld mr.drs. Van Lieshout te wraken wegens objectieve partijdigheid. In de pleitnotitie worden naast een aantal voorvragen ook een aantal gronden genoemd waaruit volgens verzoeker de ‘objectieve partijdigheid’ van mr.drs. Van Lieshout zou blijken. In de pleitnotitie wordt onder meer genoemd het kleineren van verzoeker door bijvoorbeeld voor hem strikt de procesorde te handhaven en dit niet voor de officier van justitie te doen en het door mr.drs. Van Lieshout niet willen noemen van zijn naam.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
3.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan van een gebrek aan onpartijdigheid sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden naar objectieve maatstaven de rechtszoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 513 Sv wordt - voor zover hier van belang - een verzoek tot wraking gedaan zodra alle feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (lid 1). Uitgangspunt is dat het wrakingsverzoek schriftelijke geschiedt en ook gemotiveerd is, terwijl tijdens een terechtzitting het verzoek ook mondeling kan geschieden (lid 2). Voorts geldt dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (lid 3).
3.4.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2013 van zijn strafzaak, de behandelend kantonrechter mr.drs. Van Lieshout mondeling gewraakt wegens ‘objectieve partijdigheid’. Verzoeker heeft ter zitting echter geen enkel feit of omstandigheid aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De in artikel 513 Sv bedoelde motivering van zijn wrakingsverzoek is pas geschied bij fax van 15 januari 2014.
3.5.
Daargelaten de vraag of verzoeker niet te lang gewacht heeft met het pas bij fax van 15 januari 2014 kenbaar maken van de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde
feiten of omstandigheden, zijn de gronden voor wraking op geen enkele wijze gericht tegen mr.drs. Van Lieshout als behandelend kantonrechter. Een dergelijk wrakingsverzoek is, gelet op de in 3.1 en 3.2 genoemde beoordelingscriteria, niet toewijsbaar.
3.6.
Pas op de zitting van 24 januari 2014 heeft verzoeker in zijn pleitnotitie feiten en omstandigheden aangevoerd die betrekking hebben op mr.drs. Van Lieshout. Aan deze tijdens de mondelinge behandeling gestelde feiten en omstandigheden, wat daar verder ook van zij, zal echter worden voorbij gegaan, nu deze, gelet op het bepaalde in artikel 513 lid 3 Sv, niet tijdig bekend gemaakt zijn. Verzoeker heeft ook desgevraagd geen reden voor dit tijdsverloop gegeven, anders dan dat hij ‘beperkt in tijd’ is. Echter, ook dan valt in redelijkheid niet in te zien waarom de in de pleitnotitie genoemde wrakingsgronden niet reeds in de fax van 15 januari 2014 genoemd hadden kunnen worden.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr.drs. Van Lieshout af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan mr.drs. Van Lieshout en mr. J.W. Koreman, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. A.E. The-Kouwenhoven en mr. G Perrick, leden van de wrakingskamer bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.