ECLI:NL:RBMNE:2014:5078

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
C-16-369694 - HA ZA 14-411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en forumkeuzebeding in internationale koopovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Inventum Group B.V. en de vennootschap GL-International GmbH. Inventum vordert in de hoofdzaak betaling van een bedrag van € 62.753,88 van GL, die een deel van de facturen voor geleverde huishoudelijke apparaten onbetaald heeft gelaten. Inventum beroept zich op een forumkeuzebeding in haar algemene voorwaarden, terwijl GL zich op onbevoegdheid van de rechtbank beroept, stellende dat haar eigen inkoopvoorwaarden van toepassing zijn, waarin Hamburg als bevoegde rechter is aangewezen.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de EEX-Vo, die de bevoegdheid van rechters in internationale geschillen regelt. Inventum heeft gesteld dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat GL op de hoogte was van het forumkeuzebeding. De rechtbank concludeert dat er geen wilsovereenstemming over het forumkeuzebeding bestond, en dat het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden van Inventum niet rechtsgeldig is overeengekomen.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 5 lid 1 onder b EEX-Vo, omdat de levering van de goederen in Nederland heeft plaatsgevonden. Het incident wordt afgewezen en GL wordt veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak zal op 10 december 2014 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/369694 / HA ZA 14-411
Vonnis in incident van 29 oktober 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INVENTUM GROUP B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.A. Koopman,
tegen
vennootschap naar buitenlands recht
GL-INTERNATIONAL GMBH,
gevestigd te Kellinghusen/Hamburg,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna Inventum en GL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring met productie,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert Inventum - kort samengevat - dat de rechtbank GL veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 62.753,88 vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Inventum legt aan haar vordering ten grondslag - kort samengevat - dat zij aan GL een partij huishoudelijke apparaten heeft geleverd en dat GL een deel van de facturen voor deze levering onbetaald heeft gelaten.
2.3.
Inventum beroept zich voor de bevoegdheid van deze rechtbank op een forumbeding in haar algemene voorwaarden.
2.4.
Volgens Inventum zijn haar algemene voorwaarden van toepassing op de overeenkomst tussen partijen omdat zij op al haar offertes en facturen verwijst naar deze voorwaarden. Zij heeft dit ook gedaan op de offerte ten aanzien van de koffiezetapparaten HK2 en HK5 van 23 augustus 2012 en de onbetaalde facturen waar haar vordering op is gebaseerd. Indien de rechtbank van oordeel is dat het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden niet rechtsgeldig is overeengekomen, beroept Inventum zich op artikel 5 lid 1 van de Verordening nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna EEX-Vo).
2.5.
GL vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij stelt daartoe dat Inventum niet vanaf het begin telkens op alle afnamen haar algemene voorwaarden van toepassing heeft verklaard. Dit in tegenstelling tot GL die aan het begin van de samenwerking haar inkoopvoorwaarden heeft overhandigd en van toepassing heeft verklaard voor al haar toekomstige bestellingen. Volgens GL zijn daarom haar algemene voorwaarden van toepassing, waarin als plaats van de koopovereenkomst Hamburg (Duitsland) is bepaald en als uitsluitend bevoegde rechter de rechter te Hamburg is aangewezen. Subsidiair beroept GL zich op artikel 2 EEX-Vo op grond waarvan zij eveneens voor de Duitse rechter gedagvaard diende te worden.
2.6.
Inventum voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7.
Het gaat hier om (een tekortkoming in de nakoming van) een koopovereenkomst inzake roerende zaken tussen in verschillende Verdragsstaten gevestigde partijen zodat op de overeenkomst van partijen het Weens Koopverdrag van 11 april 1980 van toepassing is, tenzij partijen toepasselijkheid van dit verdrag zouden hebben uitgesloten. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is dient in dit geval te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de EEX-Vo.
2.8.
Op grond van artikel 23 EEX-Vo kunnen partijen van wie er tenminste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, bij overeenkomst een gerecht of de gerechten van een lidstaat aanwijzen dat bevoegd is voor de beslechting van geschillen die tussen hen zijn of zullen ontstaan. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
2.9.
Met haar stelling dat GL de algemene voorwaarden kende of behoorde te kennen omdat partijen al twee jaar zaken met elkaar deden en omdat GL als internationaal opererende handelsonderneming er van op de hoogte diende te zijn dat dit soort voetteksten verwijzingen naar algemene voorwaarden kunnen bevatten beroept Inventum zich kennelijk op de punten b en/of c van artikel 23 lid 1 EEX-Vo.
2.10.
Uitgangspunt van artikel 23 EEX-Vo is dat er sprake moet zijn van daadwerkelijke instemming van de partijen. Ook indien sprake is van een tussen partijen lopende handelsbetrekking, waarbij partijen hun relatie steeds hebben geregeld op grond van algemene voorwaarden waarin een forumkeuzebeding is opgenomen, blijft een duidelijke en tot uiting gekomen wilsovereenstemming over de forumkeuze noodzakelijk, zij het dat die wilsovereenstemming in geval van lopende handelsbetrekkingen moet worden geacht ook te gelden voor voortgezette of opvolgende overeenkomsten. Vereist is immers dat de partij tegen wie de forumkeuze wordt ingeroepen van het forumkeuzebeding op de hoogte was of had kunnen zijn. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, kan niet worden gesproken van een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden, als bedoeld in artikel 23 lid 1 aanhef en onder b EEX-Vo. Het stilzwijgen kan dan ook slechts als instemming met de forumkeuze aan een partij worden toegerekend, indien de door de andere partij gehanteerde algemene voorwaarden waarin het forumkeuzebeding is opgenomen aan haar zijn meegedeeld op een zodanige wijze, dat deze het forumkeuzebeding kende of heeft kunnen kennen (Hoge Raad van 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011: BP 8689). Het ligt op de weg van de partij die zich op het forumkeuzebeding beroept, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de mededeling op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden.
2.11.
Hetgeen Inventum heeft gesteld is onvoldoende om te kunnen concluderen dat tussen partijen wilsovereenstemming bestond over het forumkeuzebeding. Gesteld noch gebleken is dat bij aanvang van de handelsrelatie een mededeling is gedaan over het in de algemene voorwaarden vervatte forumkeuzebeding. Voorts is op de offerte en facturen niet vermeld dat een forumkeuzebeding deel uitmaakt van de algemene voorwaarden. Nu GL heeft gesteld dat Inventum niet vanaf het begin van de handelsrelatie haar algemene voorwaarden van toepassing heeft verklaard, had het op de weg van Inventum gelegen feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan vast zou kunnen komen staan dat zij de door haar gehanteerde algemene voorwaarden op zodanige wijze aan GL heeft meegedeeld dat GL het in die voorwaarden opgenomen forumkeuzebeding kende of behoorde te kennen. Inventum heeft echter slechts haar eerder ingenomen standpunt herhaald dat zij steeds het gebruik van de algemene voorwaarden op de facturen en offertes heeft vermeld.
2.12.
Voorts is de enkele stelling van Inventum dat GL als internationaal opererende handelsonderneming ermee bekend kon zijn dat voetteksten verwijzingen naar algemene voorwaarden kunnen bevatten, onvoldoende om aan te kunnen nemen dat in dit geval een rechtsgeldig arbitragebeding op grond van artikel 23 lid 1 aanhef en onder c EEX-Vo is overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat het in de handelsbranche waartoe Inventum en GL behoren en in welk kader de koopovereenkomst is gesloten, gebruikelijk is dat een forumbeding wordt overeengekomen op de wijze waarop Inventum dat heeft gedaan, te weten door middel van verwijzing op de offerte en de facturen naar de algemene voorwaarden.
2.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan het forumkeuzebeding in de door Inventum gehanteerde algemene voorwaarden geen bevoegdheid voor deze rechtbank ontleend kan worden.
2.14.
Op grond van hetgeen GL heeft aangevoerd kan echter evenmin worden vastgesteld dat het forumkeuzebeding waarop GL zich beroept rechtsgeldig is overeengekomen. Met de enkele stelling dat zij aan het begin van de samenwerking haar inkoopvoorwaarden aan Inventum heeft overhandigd en van toepassing heeft verklaard, zonder enige toelichting over de gang van zaken, heeft GL niet voldaan aan haar stelplicht op dit punt. Haar bewijsaanbod zal daarom worden gepasseerd.
2.15.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het door Inventum subsidiair ingenomen standpunt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 onder a EEX-Vo bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
2.16.
Artikel 2 EEX-Vo bepaalt dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Volgens artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst eveneens worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Artikel 5 lid 1 sub b EEX-Vo schrijft voor de toepassing van deze bepaling voor - tenzij anders is overeengekomen - dat voor overeenkomsten tot koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt de plaats in de lidstaat is waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. De regeling op grond van artikel 5 lid 1 onder b EEX-Vo komt er op neer dat voor alle vorderingen uit de overeenkomst één rechter wordt aangewezen (de rechter van de plaats van levering) die bevoegd is kennis te nemen van alle vorderingen uit de koopovereenkomst. Voor de beantwoording van de bevoegdheidsvraag is dus niet van belang dat de nakoming van de verbintenis tot betaling van de koopprijs die aan de vordering ten grondslag is gelegd in Nederland moet plaatsvinden, zoals Inventum primair betoogt, maar de vraag wat de (overeengekomen) plaats van aflevering is.
2.17.
Inventum heeft gesteld, onder verwijzing naar de offerte van 23 augustus 2013 en een e-mail van GL aan Inventum van 5 november 2013, dat levering van de koffiezetapparaten heeft plaatsgevonden in Nederland. GL heeft dit niet betwist. Daarom zal ook de rechtbank in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid uitgaan van aflevering van de huishoudelijke apparaten in Nederland.
2.18.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 onder b EEX-Vo bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Het incident zal daarom worden afgewezen.
2.19.
GL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt GL in de kosten van het incident, aan de zijde van Inventum tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 december 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: SM/4183