ECLI:NL:RBMNE:2014:5058

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 6649
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding autoshowroom afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan AutoUnit B.V. voor de uitbreiding van een autoshowroom. De eisers, bewoners in de nabijheid van het bedrijfsgebouw, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, die hen volgens hen onvoldoende parkeergelegenheid zou bieden en in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning op 20 juni 2013 was verleend en dat het bestreden besluit van 12 november 2013 de motivering van het primaire besluit aanvulde. Tijdens de zitting op 9 september 2014 zijn de eisers en hun gemachtigden verschenen, evenals de gemachtigden van de gemeente Woerden.

De rechtbank heeft de feiten in de zaak vastgesteld, waaronder de aanwezigheid van een overdekte speeltuin en de noodzaak voor voldoende parkeerplaatsen. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld, waaronder de toepassing van parkeernormen en de beschikbaarheid van parkeerplaatsen. De rechtbank concludeert dat de gemeente voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat de parkeerbehoefte voor de autoshowroom is onderbouwd en dat de vergunning in overeenstemming is met de wetgeving. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet hebben aangetoond dat de parkeerplaatsen niet beschikbaar zouden zijn of dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en dat de motivering van de beslissing voldoende was. De uitspraak is openbaar gedaan en de eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 13/6649 en UTR 13/6740

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2014 in de zaak tussen

[eisers 1], te [woonplaats] ([eisers 1])

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),

[eisers 2], te [woonplaats] ([eisers 2])

(gemachtigde: mr.drs. R. Lagerweij)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AutoUnit B.V. (AutoUnit) een omgevingsvergunning verleend voor het verwijderen van de scheidingswand tussen twee bedrijfshallen en het gebruiken van de samengevoegde bedrijfshallen voor het stallen van de te verkopen auto’s op het perceel [adres] in [plaats].
Bij besluit van 12 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder als beslissing op het bezwaar van eisers het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
[eisers 1] en [eisers 2] (gezamenlijk ook: eisers) hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014. Namens [eisers 1] is verschenen [eisers 1], bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [eisers 2] is verschenen [eisers 2], bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. J.L. van den Dool, ing. R. Veelenturf, A.H. Chaudron en L. Yu.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. AutoUnit voert detailhandel in tweedehands auto’s. Zij heeft daarvoor een showroom in het bedrijfsgebouw dat is gelegen op de percelen [adres] en 8 in [plaats] (het bedrijfsgebouw); het gedeelte van het bedrijfsgebouw dat AutoUnit in gebruik heeft ligt op het perceel [adres]. [eisers 1] en [eisers 2] wonen in de directe nabijheid van het bedrijfsgebouw. In het bedrijfsgebouw is, in het gedeelte dat ligt op het perceel [adres], ook een bedrijf gevestigd dat daar een overdekte speeltuin voor kinderen en een minigolfparcours exploiteert. Voor die activiteiten heeft verweerder bij besluit van 10 februari 2014 eveneens een omgevingsvergunning verleend. Op de percelen liggen, rondom het bedrijfsgebouw, parkeerplaatsen.
Ter plaatse van het perceel [adres] geldt het bestemmingsplan [naam], [naam] en [naam] (het bestemmingsplan); op grond van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘Bedrijventerrein’ met de nadere aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’. Binnen deze bestemming is het voeren van detailhandelsactiviteiten verboden op grond van artikel 5, vierde lid, onder a, van de bestemmingsplanregels.
2. Voor de detailhandel in auto’s op het perceel is in 2010 door verweerder ontheffing van het bestemmingsplan verleend. Bij de thans bestreden omgevingsvergunning is door verweerder toestemming gegeven om af te wijken van het bestemmingsplan, ten behoeve van de uitbreiding van deze detailhandel.
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier relevant, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen voorschriften omtrent afwijking.
De bestemmingsplanregels geven in artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder c, dergelijke voorschriften omtrent afwijking. In dat artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders detailhandel in volumineuze goederen op een andere locatie kunnen toestaan, mits in voldoende mate in parkeergelegenheid is voorzien en goede verkeersafwikkeling is verzekerd. De aan AutoUnit verleende omgevingsvergunning vindt haar grondslag in deze afwijkingsbevoegdheid. Partijen verschillen van mening over de vraag of aan de hiervoor genoemde voorschriften omtrent de afwijking van het bestemmingsplan wordt voldaan. De rechtbank dient dit daarom te beoordelen en ziet zich aldus voor de vraag gesteld of sprake is van een situatie waarin verweerder bevoegd is van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik te maken en zo ja, of verweerder die bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen gebruiken.
4.1.
[eisers 1] en [eisers 2] voeren aan dat verweerder bij de berekening van de parkeerbehoefte voor de autoshowroom een onjuiste norm heeft toegepast. Zij wijzen erop dat onvoldoende is gemotiveerd waarom van de norm uit het gemeentelijke beleid is afgeweken en vinden dat de voor detailhandel geldende norm moet worden toegepast. [eisers 1] stelt verder dat is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van de autoshowroom. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij het bestreden besluit gemotiveerd heeft onderbouwd dat het aantal parkeerplaatsen toereikend is voor het bedrijf van AutoUnit.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag van AutoUnit voorziet in de realisatie van 17 parkeerplaatsen op een gedeelte van de percelen van het bedrijfspand. Deze parkeerplaatsen zijn blijkens de aanvraag bestemd voor bezoekers van de autoshowroom en voor personeel van AutoUnit. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming bij de toetsing aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid dit aantal parkeerplaatsen betrokken, in relatie tot de door verweerder vastgestelde parkeerbehoefte. Daarbij heeft verweerder het beleid dat hij voert met betrekking tot de berekening van parkeernormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als uitgangspunt genomen, dat is opgenomen in de Nota Parkeernormen van januari 2012 (de Nota Parkeernormen). De Nota Parkeernormen gaat binnen de functie ‘showroom (auto’s boten, etc.)’ buiten het centrum van [plaats] uit van een parkeernorm van minimaal 1,6 en maximaal 1,8 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlakte. Daarbij geldt bij de bezetting van parkeerplaatsen een aandeel van bezoekers van 35 procent. Voor de parkeerbehoefte die wordt veroorzaakt door bezoekers aan de autoshowroom is verweerder uitgegaan van dit beleid, uitgaande van de in de aanvraag opgenomen vloeroppervlakte van 2100 m2. Dat leidt minimaal tot een behoefte van afgerond 12 parkeerplaatsen (1,6 x 21 x 0,35). Voor de parkeerbehoefte die wordt veroorzaakt door personeel van de autoshowroom heeft verweerder in aanmerking genomen dat er slechts drie medewerkers in dienst zijn. Op basis van deze aantallen is verweerder tot de conclusie gekomen dat het in de aanvraag opgenomen aantal van 17 parkeerplaatsen toereikend is en is hij voor wat betreft de parkeernorm voor personeel, gemotiveerd afgeweken van het beleid uit de Nota Parkeernormen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van de aanvraag van AutoUnit in voldoende mate in parkeergelegenheid is voorzien. Verweerders motivering om gedeeltelijk af te wijken van de Nota Parkeernormen acht de rechtbank begrijpelijk. Eisers hebben niet onderbouwd waarom de aldus vastgestelde parkeerbehoefte op basis van die motivering ontoereikend zou zijn. De enkele stelling dat de norm die voor detailhandel geldt ook ten aanzien van het personeel van AutoUnit dient te worden gehanteerd is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft immers uiteengezet waarom die norm in dit geval niet passend is en eisers hebben niet betwist dat bij AutoUnit niet meer dan drie medewerkers in dienst zijn. Eisers hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat de oppervlakte van de autoshowroom waar de aanvraag en de vergunning in voorzien groter is dan in de door verweerder gehanteerde berekening. De oppervlakte van 2600 m2 die [eisers 1] noemt, is niet in de aanvraag om afwijking van het bestemmingsplan opgenomen en is dan ook niet vergund.
4.4.
Nu bovendien niet is gebleken dat een goede verkeersafwikkeling niet is verzekerd is voldaan aan de eisen die de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid stelt. Verweerder was dus bevoegd om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid. Verder is niet gebleken dat verweerder die bevoegdheid niet in redelijkheid heeft mogen gebruiken. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
[eisers 1] en [eisers 2] voeren verder aan dat er onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om aan de parkeernorm te kunnen voldoen, ook wanneer uitgegaan wordt van de door verweerder gehanteerde norm. Zij wijzen erop dat een deel van de parkeerplaatsen van AutoUnit wordt gebruikt voor het parkeren van de handelsvoorraad van te verkopen auto’s, terwijl er bij de besluitvorming van uit is gegaan dat die plaatsen wel beschikbaar zijn. [eisers 1] wijst er daarnaast op dat (een deel van) de parkeerplaatsen die in het bestreden besluit aan AutoUnit zijn toegeschreven eveneens zijn betrokken in de omgevingsvergunning die verweerder op 10 februari 2014 aan het op het perceel [adres] gevestigde bedrijf heeft verleend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in de aanvraag opgenomen parkeerplaatsen ook daadwerkelijk voor AutoUnit beschikbaar zijn en dat het parkeren van handelsvoorraad van te verkopen auto’s zijn aandacht heeft maar niet in deze procedure aan de orde kan zijn.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van AutoUnit niet ziet op het voeren van detailhandel buiten het bedrijfspand en dus ook niet op gebruik van de parkeerplaatsen voor dat doel. De omgevingsvergunning staat het parkeren van de handelsvoorraad van AutoUnit op de parkeerplaatsen dan ook niet toe. Dat, zoals eisers stellen, daarvan toch sprake is kan niet aan de orde komen in deze beroepsprocedure tegen de verleende omgevingsvergunning. Eisers kunnen dat aan de orde stellen in een verzoek tot handhaving aan verweerder, waarvan ter zitting is gebleken dat zij dit ook hebben gedaan. Verder is niet gebleken dat parkeerplaatsen die in de aanvraag van AutoUnit zijn opgenomen, eveneens zijn toegeschreven aan het bedrijf op het perceel [adres]. De rechtbank heeft kennis genomen van de aanvraag die ten grondslag lag aan de hiervoor genoemde omgevingsvergunning van 10 februari 2014 voor dat bedrijf, naar aanleiding van de tegen dat besluit ingestelde beroepen. Uit die aanvraag volgt dat de daarin opgenomen parkeerplaatsen niet (deels) dezelfde zijn als de 17 parkeerplaatsen die zijn opgenomen in de aanvraag die tot de omgevingsvergunning voor AutoUnit heeft geleid. Er is dus geen sprake van overlap of van het dubbel tellen van parkeerplaatsen door verweerder bij de verleende omgevingsvergunningen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. [eisers 2] voert nog aan dat niet gewaarborgd is dat de benodigde parkeerplaatsen structureel beschikbaar zullen zijn en zullen blijven. Hij wijst erop dat de tussen AutoUnit en de eigenaar van het bedrijfsgebouw aangegane huurovereenkomst daarvoor onvoldoende is, omdat die in de toekomst kan worden opgezegd zonder dat dit gevolgen zal hebben voor de vergunde detailhandel. De rechtbank overweegt dat AutoUnit en de eigenaar van het bedrijfsgebouw in een privaatrechtelijke overeenkomst hebben vastgelegd dat de 17 parkeerplaatsen die in de aanvraag zijn opgenomen bij het door AutoUnit gehuurde gedeelte van het bedrijfspand behoren. Dat betekent dat de beschikbaarheid van die parkeerplaatsen in beginsel is gekoppeld aan de huur van de bedrijfsruimte door AutoUnit, waarvoor een eerdere overeenkomst is aangegaan. De overeenkomsten zijn bovendien voor onbepaalde tijd aangegaan. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat hiermee voldoende is gewaarborgd dat de parkeerplaatsen blijvend beschikbaar zijn en dat de omstandigheid dat de overeenkomsten kunnen worden opgezegd daaraan niet kan afdoen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 26 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1065). De beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en
mr. J.A. Spee, leden, in aanwezigheid van mr. K. de Meulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.