ECLI:NL:RBMNE:2014:5039

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
3226181 UV EXPL 14-311
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van achterstallige huurpenningen met betrekking tot bedrijfsruimte en auto’s

In deze zaak vorderde de eiser, een besloten vennootschap, de ontruiming van een bedrijfsruimte door de gedaagde, die daar huurde. De eiser stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met het betalen van huurpenningen, die inmiddels waren opgelopen tot € 92.151,83. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de eiser zonder toestemming twee auto’s van hem had weggenomen, die als onderpand voor de huur dienden. De kantonrechter oordeelde dat de eiser geen geldig pandrecht had gevestigd op de auto’s, omdat deze zonder toestemming van de gedaagde waren weggenomen. De kantonrechter wees de vordering van de gedaagde tot teruggave van de auto’s toe, met een dwangsom voor het geval de eiser hier niet aan voldeed. Daarnaast werd de vordering van de eiser tot ontruiming van de bedrijfsruimte toegewezen, evenals de betaling van de achterstallige huurpenningen en de contractuele rente. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende gelegenheid had gehad om de huurpenningen te voldoen, maar dit had nagelaten. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl de gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld tot betaling van de kosten aan de zijde van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3226181 UV EXPL 14-311 hdg/1004
Kort geding vonnis van 29 augustus 2014
inzake
de besloten vennootschap
[eiser] BV,
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. C. van der Mark,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eiser in reconventie
gemachtigde: mr. M.C.M. Kossen.

1.De procedure

In conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5;
  • de akte van mr. M.C.M. Kossen van 29 juli 2014 houdende een eis in reconventie;
  • het faxbericht van mr. C. van der Mark van 30 juli 2014 met producties 6 en 7;
  • het faxbericht van mr. M.C.M. Kossen van 30 juli 2014 met 2 producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van mr. C. der Mark;
  • de pleitnota van mr. M.C.M. Kossen;
  • de akte, tevens akte overlegging producties en eisvermindering van mr. C. van der Mark, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 12 augustus 2014;
  • de akte tevens akte overlegging producties en wijziging van eis in reconventie van
mr. M.C.M. Kossen, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 15 augustus 2014.
De nadien nog door partijen aan de kantonrechter (uit eigen beweging) toegezonden stukken zal de kantonrechter als in strijd met een goede procesorde (namelijk in strijd met de ter zitting gemaakte afspraken) buiten beschouwing laten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] tegen een huurprijs van laatstelijk € 3.069,46 inclusief BTW per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Een door [gedaagde] overgelegd schriftelijk stuk, gedateerd 2 juli 2013, gesteld op briefpapier van [eiser] en gericht aan [gedaagde], vermeldt:
“Geachte heer [gedaagde],
Vandaag, 2 juli 2013, heeft u aan de heer [eiser], vertegenwoordiger van
[eiser] B.V., en Porsche Carrera uit het jaar 1973/74 met chassisnummer [nummer] (…) op vrijwillige basis als onderpand gegeven. Dit onderpand zal gebruikt worden als dekking voor de achterstallige huur van het pand aan de [adres] in [plaats].
Ondergetekende verklaart hierbij dat het bovenstaande juist weergegeven is.
De heer [gedaagde]
2 juli 2013, [plaats]”
2.3.
In de avond van 3 maart 2014 heeft de heer [eiser] (mede-eigenaar van
[eiser]), in het bijzijn van twee andere personen, de door [gedaagde] gehuurde bedrijfsruimte betreden en twee auto’s die in eigendom aan [gedaagde] toebehoren onder zich genomen, te weten een oranje personenauto, merk Porsche (hierna in enkelvoud: de oranje Porsche) met chassisnummer [nummer] en een witte personenauto, merk Porsche (hierna in enkelvoud: de witte Porsche) met chassisnummer [nummer] (hierna gezamenlijk: de auto’s). De auto’s zijn door de heer [eiser] vervolgens op een locatie in [plaats] gestald, waar de auto’s zich thans nog altijd bevinden.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] bij aangetekende brief van 24 maart 2014 gesommeerd de op dat moment verschuldigde huurpenningen ad € 83.517,44, vermeerderd met de contractuele rente ad € 27.784,63, uiterlijk op 10 april 2014 aan [eiser] te voldoen.
2.5.
[gedaagde] heeft op 18 juli 2014 aangifte bij de politie gedaan jegens de heer [eiser] (hierna: [eiser]) wegens diefstal van de onder r.o. 2.3. genoemde auto’s.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis bij akte ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 12 augustus 2014 - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen de bedrijfsruimte binnen 7 dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis te ontruimen en onder overgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen, zo nodig met behulp van de sterke arm; alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
een (voorschot)bedrag aan achterstallige huurpenningen tot 1 augustus 2014 van € 92.151,83;
de contractuele rente van 24% per jaar, althans in ieder geval de wettelijke (handels)rente over de factuurbedragen vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag der algehele voldoening;
€ 3.069,49 per maand vanaf 1 augustus 2014, voor iedere maand dat [gedaagde] na datum vonnis tot de ontruiming nog in het gehuurde verblijft, te vermeerderen met de contractuele rente van 24% per jaar indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, vanaf de eerste dag van iedere maand(termijn) tot de voldoening;
de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.696,52;
de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten;
de proceskosten, daaronder begrepen de door [eiser] gemaakte en/of nog te maken beslag- en executiekosten, zijnde een PM post;
de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen 14 dagen na datum van het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan;
de nakosten van € 131,00 zonder betekening van het in deze te wijzen vonnis danwel van € 199,00 met betekening van dit vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering - samengevat - ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, door een bedrag van € 92.151,83 aan huurpenningen onbetaald te laten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en verzoekt de kantonrechter om de vorderingen van [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren danwel om deze vorderingen af te wijzen, althans te matigen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert (na wijziging van eis bij akte ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 15 augustus 2014) primair veroordeling van [eiser] om binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte van de onder r.o. 2.3. weergegeven auto’s, die [eiser] in de nacht van 3 maart 2014 onder zich heeft genomen en die in eigendom toebehoren aan [gedaagde], alsmede de daarbij behorende eigendomspapieren, op het adres: [adres] [plaats], op straffe van een niet verrekenbare dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat [eiser] daaraan geheel of gedeeltelijk niet voldoet.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser], ter zekerheidsstelling van de door [gedaagde] aan [eiser] verschuldigde huurpenningen, in de nacht van
3 maart 2014 zonder toestemming of medeweten van [gedaagde] de onder r.o. 2.3. genoemde auto’s onder zich heeft genomen. [eiser] heeft deze auto’s, ondanks sommaties, tot op heden niet aan [gedaagde] geretourneerd.
3.7.
[eiser] voert verweer en stelt dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren, danwel [gedaagde] niet ontvankelijk dient te verklaren in zijn vordering, danwel om deze vordering af te wijzen, onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na dit vonnis worden voldaan alsmede vermeerderd met de nakosten van € 131,00 indien dit vonnis niet wordt betekend danwel € 199,00 in geval van betekening van dit vonnis.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet aanleiding de reconventionele vorderingen eerst behandelen en vervolgens de conventionele vorderingen.
in reconventie
Bevoegdheid van de kantonrechter
4.2.
[eiser] voert allereerst aan dat de kantonrechter onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [gedaagde], omdat de oranje Porsche en de witte Porsche volgens [gedaagde] ieder zo’n € 100.000,00 waard zijn, hetgeen de competentiegrens van de sector kanton te boven gaat. Ook is er geen samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie. De kantonrechter kan [eiser] in dit verweer niet volgen, nu [eiser] zich ten aanzien van het onder zich nemen van de twee auto’s zelf beroept op een pandrecht danwel een retentierecht, ter zekerheidstelling van de door [gedaagde] aan hem verschuldigde huurpenningen. Uit het vorenstaande concludeert de kantonrechter dat er wel degelijk sprake is samenhang tussen de door [eiser] (in conventie) gevorderde huurpenningen en de door [gedaagde] (in reconventie) gevorderde teruggave van de auto’s. Ingevolge artikel 94 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzet deze samenhang zich tegen een afzonderlijke behandeling.
Niet-ontvankelijkheid
4.3.
[eiser] stelt voorts dat [gedaagde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat in de onderhavige procedure niet de heer [eiser] in privé maar de onderneming [eiser] B.V. partij is. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat [gedaagde] in reconventie geen teruggave van de auto’s kan vorderen, omdat het de heer [eiser] in privé is die deze auto’s onder zich heeft genomen. De kantonrechter is van oordeel dat ook dit verweer van [eiser] faalt, nu [eiser] zich in reconventie ten aanzien van de auto’s op een pandrecht danwel een retentierecht beroept, waardoor de heer [eiser] in privé kennelijk de auto’s namens [eiser] onder zich heeft genomen.
Spoedeisend belang
4.4.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] geen enkel spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat [gedaagde] aan [eiser] heeft medegedeeld dat hij geen geld heeft om de auto’s op te knappen. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat hij thans geen middelen heeft om de auto’s op te knappen. [gedaagde] heeft ter zitting echter eveneens verklaard dat de auto’s in de huidige (niet-opgeknapte) staat een waarde tussen de € 75.000,00 en € 100.000,00 hebben, hetgeen door [eiser] niet is betwist. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] ruim € 92.000,00 aan huurpenningen onbetaald heeft gelaten en [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat de auto’s die [eiser] (namens [eiser]) onder zich heeft genomen gezamenlijk een waarde tussen de € 150.000,00 en € 200.000,00 vertegenwoordigen, is de kantonrechter van oordeel dat het verweer van [eiser] dat [gedaagde] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering niet slaagt.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
[gedaagde] heeft bij akte ingekomen ter griffie van deze rechtbank van
15 augustus 2014 zijn vordering gewijzigd, in die zin dat hij heeft toegevoegd op welk adres de auto’s dienen te worden geretourneerd. Nu [eiser] door deze eiswijziging in haar belangen niet wordt geschaad, zal deze eiswijziging door de kantonrechter worden gehonoreerd.
4.6.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [gedaagde] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.7.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van [gedaagde] tot teruggave van de auto’s dient te worden afgewezen, omdat zij deze auto’s niet zonder recht of titel onder zich houdt, aangezien op de auto’s grond van artikel 3:236 BW juncto 3:237
lid 1 BW een geldig pandrecht is gevestigd. De kantonrechter zal in het navolgende deel onderscheid maken tussen de oranje Porsche en de witte Porsche.
Pandrecht ten aanzien van de oranje Porsche
4.8.
[eiser] stelt dat ter zake van de oranje Porsche een geldig pandrecht is gevestigd en verwijst daartoe naar het onder r.o. 2.2. weergegeven schriftelijke stuk van
2 juli 2013 (waarbij ten aanzien van het laatste chassisnummer abusievelijk een 8 zou zijn weergegeven in plaats van een 7). Voor zover [eiser] hiermee heeft willen stellen dat ter zake van de oranje Porsche een vuistpandrecht (artikel 3:236 BW) is gevestigd, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat dit verweer niet slaagt. Hiertoe wordt overwogen dat een vuistpand met betrekking tot een zaak die zich reeds in de macht van de wederpartij bevindt niet kan worden gevestigd door een enkele overeenkomst waarbij de zaak in de macht van die wederpartij ([gedaagde]) wordt gelaten (vergelijk [naam]/[naam] & [naam] 3-VI 2010/147). Ook van de vestiging van een geldig stil pandrecht (artikel 3:237 lid 1 BW) kan naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen sprake zijn, nu niet is gesteld of gebleken dat de overeenkomst van 2 juli 2013 een authentieke akte dan wel een geregistreerde onderhandse akte betreft.
4.9.
[eiser] voert voorts aan dat de oranje Porsche zich in haar macht bevond, omdat deze in de door [gedaagde] van [eiser] gehuurde bedrijfsruimte stond en [eiser] (als verhuurder) toegang heeft tot deze bedrijfsruimte. Voor zover [eiser] hiermee heeft willen betogen dat ter zake van de oranje Porsche een geldig vuistpandrecht is gevestigd, omdat partijen op 2 juli 2013 een overeenkomst hebben gesloten en de Porsche zich reeds in de macht van [eiser] bevond, slaagt dit verweer naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet. De enkele aanwezigheid van de oranje Porsche in de door [eiser] verhuurde bedrijfsruimte maakt namelijk niet dat de oranje Porsche zich in de macht van [eiser] bevond. Hiertoe is meer vereist, namelijk dat [eiser] de Porsche onder zich had uit hoofde van een rechtsverhouding, bijvoorbeeld wanneer [eiser] de Porsche in bewaring, in bruikleen, in huur of als vervoerder onder zich had (zie eveneens [naam]/[naam] & [naam] 3-VI 2010/147), hetgeen niet is gesteld of gebleken. Daar komt bij dat de echtheid van het schriftelijk stuk van 2 juli 2013 tussen partijen in geschil is, aangezien [gedaagde] betwist dit stuk te hebben ondertekend en hij ter zitting een op onderdelen andere versie van deze overeenkomst heeft overgelegd. In hoeverre deze geschriften echt of vals zijn kan in het kader van dit kort geding echter niet met voldoende mate van zekerheid worden beoordeeld. De door [eiser] overgelegde verklaring van haar werknemer [A], waarin staat dat [gedaagde] de overeenkomst van
2 juli 2013 op het kantoor van [eiser] heeft ondertekend is, gelet op al het voorgaande, onvoldoende bewijs voor het tegendeel.
4.10.
De kantonrechter is voorshands voorts van oordeel dat in de nacht van 3 maart 2014, te weten de nacht dat [eiser] de oranje Porsche heeft weggenomen, niet een geldig vuistpandrecht is gevestigd. Ingevolge artikel 3:236 BW dient de oranje Porsche in dat geval door [gedaagde] in de macht van [eiser] te zijn gebracht, hetgeen niet het geval is nu tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] de oranje Porsche in de nacht van 3 maart 2014 zonder medeweten of toestemming van [gedaagde] heeft weggenomen. Hierbij weegt mee dat uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat hij op 18 juli 2014 aangifte heeft gedaan jegens [eiser] wegens diefstal van de oranje Porsche.
Pandrecht ten aanzien van de witte Porsche
4.11.
[eiser] stelt dat ook ten aanzien van de witte Porsche sprake is van een geldig pandrecht, maar heeft deze stelling op geen enkele wijze met stukken (zoals een overeenkomst) onderbouwd, noch heeft hij aangegeven onder welke omstandigheden (op welk moment en op welke wijze) dit pandrecht tot stand zou zijn gekomen. Dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake van een pandrecht op de witte Porsche, is door [eiser] derhalve onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft het verweer van [eiser] dat de witte Porsche zich reeds in zijn macht bevond, omdat deze in de door [gedaagde] van [eiser] gehuurde bedrijfsruimte stond, alsmede wat betreft de omstandigheid dat [eiser] (namens [eiser]) de witte Porsche in de nacht van
3 maart 2014 heeft weggenomen, verwijst de kantonrechter naar hetgeen overwogen onder r.o. 4.9. en 4.10. Derhalve is de kantonrechter voorshands van oordeel dat ook ten aanzien van de witte Porsche ten behoeve van [eiser] geen geldig vuistpandrecht of stil pandrecht is gevestigd.
Retentierecht
4.12.
[eiser] stelt zich subsidiair op het standpunt dat zij de auto’s niet zonder recht of titel onder zich houdt, omdat er sprake is van een retentierecht c.q. een opschortingsrecht (artikel 3:290 BW en artikel 6:52 BW) ten aanzien van de auto’s. De kantonrechter overweegt dat een schuldeiser slechts een retentierecht op een zaak kan uitoefenen indien hij houder van de zaak is in ruime zin, dat wil zeggen dat hij daarover direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht uitoefent ([naam]/[naam] & [naam] 3-VI, 2010/502). Zoals onder r.o. 4.9. reeds is geoordeeld, betekent de enkele omstandigheid dat de auto’s in de door [gedaagde] van [eiser] gehuurde bedrijfsruimte stonden en dat [eiser] toegang had tot deze ruimte niet dat de auto’s zich op dat moment in de macht van [eiser] bevonden.
Ook is niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste, nu door [eiser] niet is gesteld of en evenmin is gebleken dat voor derden kenbaar was dat [eiser] de auto’s voor [gedaagde] hield.
4.13.
Het door [eiser] gestelde retentierecht kan derhalve slechts aangevangen zijn in de nacht van 3 maart 2014, te weten het moment dat [eiser] (namens [eiser]) de auto’s heeft weggenomen en vervolgens heeft gestald op een locatie in [plaats]. Voor de aanwezigheid van een geldig retentierecht is - voor zover van belang - in dat geval vereist dat [eiser] de feitelijke macht over de auto’s op rechtmatige wijze heeft verkregen ([naam], NTBR 2012/36). De kantonrechter is voorshands van oordeel dat ook aan dit vereiste niet is voldaan. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat partijen ter zake van de auto’s een retentierecht zijn overeengekomen. De enige andere mogelijkheid waarop [eiser] de feitelijke macht over de auto’s op rechtmatige wijze kan hebben verkregen is als normaal uitvloeisel van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst. Hiervan is geen sprake, nu tussen partijen vaststaat dat [eiser] de door [gedaagde] gehuurde bedrijfsruimte in de nacht van 3 maart 2014 zonder toestemming of medeweten van [gedaagde] heeft betreden, hetgeen in dit geval niet op grond van (de algemene voorwaarden behorende bij) de huurovereenkomst, noch op grond van de wet is toegestaan. Het verweer van [eiser] dat [eiser] in de nacht van 3 maart 2014 de toegang tot de bedrijfsruimte is verschaft door GDO Autoruiten, waardoor [eiser] de bedrijfsruimte niet onrechtmatig heeft betreden, slaagt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet. Immers, GDO Autoruiten kan [eiser] enkel de rechtmatige toegang verschaffen tot dat deel van de bedrijfsruimte dat wordt gehuurd door GDO Autoruiten zelf en derhalve niet tot dat gedeelte van de bedrijfsruimte dat door [gedaagde] wordt gehuurd (en waar de auto’s zich bevonden). De kantonrechter is derhalve voorshands van oordeel dat ook van een geldig retentie- c.q. opschortingsrecht geen sprake is.
4.14.
Nu zowel het primaire (de aanwezigheid van een pandrecht) als het subsidiaire (de aanwezigheid van een retentierecht) verweer van [eiser] faalt, staat naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter vast dat [eiser] de auto’s van [gedaagde] zonder recht of titel heeft weggenomen. De vordering van [gedaagde] tot afgifte van de onder r.o. 2.3. weergegeven auto’s zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat aan [eiser] hiertoe een termijn zal worden gegund van vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis, en wel op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00 per auto.
4.15.
[eiser] zal als de - grotendeels - in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde.
in conventie
4.16.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
Achterstallige huurpenningen
4.17.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van
€ 92.151,83 aan achterstallige huurpenningen. [gedaagde] erkent voornoemd bedrag aan huurpenningen onbetaald te hebben gelaten. Het verweer van [gedaagde] richt zich er allereerst op dat [eiser] het onbetaald laten van de huurpenningen door [gedaagde] vanaf eind 2011/begin 2012 heeft gedoogd en dat in maart 2014 “het tij ineens keerde”, waardoor de achterstallige huurpenningen, vermeerderd met rente, kosten en boetes, binnen twee weken door [gedaagde] dienden te worden voldaan. Voor zover [gedaagde] met dit verweer heeft willen stellen dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen omdat ter zake sprake is van rechtsverwerking, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat dit verweer niet slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat het bedrag aan onbetaalde huurpenningen vanaf eind 2011/begin 2012 steeds verder is opgelopen, waardoor het niet onbegrijpelijk is dat voor [eiser] op enig moment de maat vol was. Voorts weegt mee dat [eiser] [gedaagde] een termijn van twee weken heeft gegund om de achterstallige huurpenningen (met rente, kosten en boetes) te voldoen, hetgeen niet een onredelijke termijn is.
4.18.
[gedaagde] voert voorts aan dat [eiser] zich op onrechtmatige wijze de macht heeft toegeëigend over de onder r.o. 2.3. weergegeven auto’s van [gedaagde], terwijl [gedaagde] met de verkoop van deze auto’s een aanzienlijke omzet zou kunnen genereren, waarmee hij (een deel van) de huurschuld zou kunnen aflossen. Voor zover [gedaagde] hiermee heeft willen stellen dat [eiser] het voor hem onmogelijk heeft gemaakt om de huurachterstand te voldoen, slaagt dit verweer naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet. Hoewel in reconventie (voorlopig) is geoordeeld dat [eiser] de auto’s van [gedaagde] zonder recht of titel onder zich heeft genomen, is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] de huurpenningen vanaf eind 2011/begin 2012 (grotendeels) onbetaald heeft gelaten en dat [gedaagde] de auto’s reeds in die periode in zijn bezit had. Hieruit concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om (een deel van) de huurpenningen middels de verkoop van de auto’s te voldoen, hetgeen hij heeft nagelaten. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij voornemens was om de auto’s eerst te restaureren alvorens deze te verkopen, om op deze manier een hogere opbrengst te genereren, hetgeen hem niet is gelukt omdat hij hiertoe de middelen niet had en nog altijd niet heeft. [gedaagde] heeft bij akte, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 15 augustus 2014, weliswaar aangevoerd dat hij de auto’s thans zonder restauratie zal verkopen, echter aan dit verweer gaat de kantonrechter voorbij nu dit verweer eerst na de mondelinge behandeling, en daarmee tardief is opgeworpen. Nu [gedaagde] voor deze plotselinge omslag geen verklaring heeft gegeven komt dit verweer de kantonrechter overigens ook niet erg geloofwaardig over.
4.19.
[gedaagde] heeft ter zitting voorts aangevoerd dat hij een bedrag van € 80.000,00 heeft geïnvesteerd in het door hem gehuurde bedrijfspand, onder meer door een tegelvoer aan te leggen op de begane grond en een volledige etage met werkruimtes aan te brengen op de eerste etage van dit pand, waardoor het pand veel meer waard is geworden. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij bij ontruiming recht heeft op een tegemoetkoming in de waardestijging van het pand en dat de door hem aan [eiser] verschuldigde huurpenningen dienovereenkomstig verminderd dienen te worden. [eiser] stelt dat zij aanspraak maakt op oplevering van het gehuurde in de oorspronkelijk staat.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit verweer van [gedaagde] niet slaagt. Het recht op een dergelijke vergoeding ten aanzien van de door hem gedane investeringen volgt namelijk niet uit de huurovereenkomst of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Voorts is niet gesteld of gebleken dat partijen ter zake een overeenkomst hebben gesloten. [eiser] wenst zelfs ongedaanmaking van de aanpassingen. Daarbij komt dat [gedaagde] het door hem gestelde bedrag aan investeringen onvoldoende heeft onderbouwd, aangezien hij ter zake enkel een aantal foto’s van de huidige staat van de door hem gehuurde bedrijfsruimte heeft overgelegd, waaruit de door hem gestelde waardestijging niet kan worden afgeleid.
4.20.
De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het door [eiser] gevorderde bedrag van € 92.151,83 aan achterstallige huurpenningen dient te worden toegewezen. De door [gedaagde] aangevoerde financiële omstandigheden, te weten dat hij nog altijd “met verliezen te kampen heeft” waardoor hij de huurpenningen niet heeft kunnen en niet kan voldoen, zijn [eiser] niet tegen te werpen en maken derhalve dit oordeel niet anders.
Contractuele rente
4.21.
[eiser] vordert de contractuele rente van 24% per jaar over de factuurbedragen inzake de huurpenningen vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag der algehele voldoening en beroept zich daarbij op artikel 18 van de algemene voorwaarden. [gedaagde] stelt dat dit gedeelte van de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen, omdat [gedaagde] over deze bepaling uit de algemene voorwaarden niet met [eiser] heeft onderhandeld en hiermee niet heeft ingestemd. Dit verweer faalt, aangezien artikel 2.1. van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst bepaalt dat voornoemde algemene bepalingen deel uitmaken van de huurovereenkomst en uit de huurovereenkomst expliciet blijkt dat [gedaagde] heeft getekend voor de ontvangst van deze algemene bepalingen. [gedaagde] voert voorts aan dat de contractuele rente dient te worden afgewezen, omdat deze buitensporig hoog is ten opzichte van de wettelijke handelsrente en om die reden onredelijk bezwarend is. Ook dit verweer kan [gedaagde] niet baten, nu de huurovereenkomst is gesloten tussen [eiser] en het bedrijf van [gedaagde], Autospecialist [gedaagde] [plaats], te weten twee professionele partijen.
Ontruiming
4.22.
De omvang van de huurachterstand is met € 92.151,83 zodanig hoog dat aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van een zodanige toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] dat de huurovereenkomst dient te worden ontbonden. Om deze reden zal, vooruitlopend hierop, de vordering tot ontruiming worden toegewezen. De termijn voor ontruiming zal op vier weken na betekening van dit vonnis worden gesteld, nu [eiser] ter zitting - al dan niet terecht - heeft gesteld dat de door [gedaagde] gehuurde bedrijfsruimte in de oorspronkelijke staat dient te worden teruggebracht. Daarvoor moet aan [gedaagde] enige tijd worden gegund.
4.23.
De door [eiser] onder 1 gevorderde machtiging om de ontruiming uit te voeren met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Huurpenningen vanaf 1 augustus 2014 tot de ontruiming
4.24.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.069,49 aan huurpenningen per maand vanaf 1 augustus 2014 voor iedere maand dat [gedaagde] na de datum van dit vonnis tot de ontruiming nog in het gehuurde verblijft. Ingevolge de tussen partijen gesloten huurovereenkomst dienen de huurpenningen door [gedaagde] bij vooruitbetaling aan [eiser] te worden voldaan, waardoor de huurpenningen over de maand augustus 2014 reeds opeisbaar zijn en de kantonrechter het voorshands voldoende aannemelijk acht dat dit bedrag aan huurpenningen in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Nu de kantonrechter hierboven reeds heeft geoordeeld dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen met een termijn van vier weken na de datum van dit vonnis, acht de kantonrechter het eveneens voldoende aannemelijk dat de huurpenningen vanaf 1 september 2014 tot de datum van ontruiming in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.
4.25.
De door [eiser] gevorderde contractuele rente van 24% per jaar indien [gedaagde] met voldoening van bovenstaande bedragen in gebreke blijft, vanaf de eerste dag van iedere maand(termijn) tot de voldoening, zal voorshands eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
[eiser] vordert van [gedaagde] een bedrag van € 1.696,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op artikel 17.1 van de door haar overgelegde algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Nu de algemene voorwaarden door [eiser] zijn overgelegd is de grondslag voor het gevorderde afdoende aangetoond. Voorts is door [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en zijn de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten in overeenstemming met de door de kantonrechter gehanteerde staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het door [eiser] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is. Het verweer van [gedaagde] dat dit gedeelte van de vordering dient te worden afgewezen, omdat [gedaagde] over de algemene bepalingen niet heeft onderhandeld, waardoor deze vernietigbaar zijn, slaagt niet. Zoals onder r.o. 4.21. reeds is overwogen blijkt uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst dat de algemene voorwaarden op deze huurovereenkomst van toepassing zijn en is de huurovereenkomst gesloten door [eiser] en het bedrijf van [gedaagde], Autospecialist [gedaagde] [plaats], te weten twee professionele partijen.
4.27.
[eiser] vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiser] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of verschuldigd is geworden en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
Proceskosten
4.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat het bedrag aan salaris gemachtigde zal worden gematigd tot een bedrag van € 400,00. Zij heeft immers niet voldaan aan haar substantiёringsplicht, aangezien zij in de dagvaarding met geen woord heeft gesproken over de omstandigheid dat zij - ter zekerheidsstelling van de achterstallige huurpenningen - in de nacht van 3 maart 2014 twee auto’s van [gedaagde] heeft weggenomen, terwijl voorzienbaar was dat dit punt door [gedaagde] aan de orde gesteld zou worden (hetgeen ook is gebeurd; de mondelinge behandeling is grotendeels aan dit onderwerp besteed).
De kosten aan de zijde van [eiser] worden derhalve begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht € 923,00
- salaris gemachtigde €
400,00(1 punt x tarief € 400,00)
Totaal € 1.400,52
De door [eiser] gevorderde beslag- en executiekosten “zijnde een PM post” worden afgewezen, nu [eiser] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij ter zake enige kosten heeft gemaakt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. De door [eiser] gevorderde nakosten zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen vier weken na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels aan [eiser] geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
€ 92.151,83 aan achterstallige huurpenningen tot 1 augustus 2014;
de contractuele rente van 24% per jaar vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen inzake de huurpenningen tot de dag der algehele voldoening;
€ 3.069,49 per maand vanaf 1 augustus 2014, voor iedere maand dat [gedaagde] na de datum van dit vonnis tot de datum van de ontruiming nog in de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] verblijft, te vermeerderen met de contractuele rente van 24% per jaar indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, vanaf de eerste dag van iedere maand(termijn) tot de voldoening;
de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.696,52;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.400,52, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
veroordeelt [eiser] om binnen vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de onder r.o. 2.3. weergegeven auto’s, alsmede de daarbij behorende eigendomspapieren, op het adres: [adres] [plaats], op straffe van een niet verrekenbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00 per auto;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2014.