ECLI:NL:RBMNE:2014:4939
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Pavićević
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag met betrekking tot arbeidsovereenkomst of stage-overeenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een eenmanszaak in machinale houtbewerking, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 2.700,-- aan de eiser wegens een vermeende overtreding van artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De eiser had in 2011 werkzaamheden laten verrichten door [A], een deelnemer aan een Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL)-opleiding, en de vraag was of er sprake was van een arbeidsovereenkomst of een stageovereenkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en [A] in december 2010 een praktijkovereenkomst hebben gesloten, waarin werd vermeld dat er een arbeidsovereenkomst bestond. De Minister had in zijn besluit van 25 oktober 2013 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gezagsverhouding, de verplichting tot het verrichten van arbeid en de betaling van loon, wat duidt op een arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, verworpen.
De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat er geen arbeidsovereenkomst bestond. De opgelegde boete was in overeenstemming met de beleidsregels en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2014, en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.