ECLI:NL:RBMNE:2014:4892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
C/16/376950 / HA RK 14-214
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

Op 10 oktober 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Weldam, tegen kinderrechter mr. Van Osta. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming tijdens een zitting op 11 september 2014, waar het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van verzoekers werd behandeld. Verzoekers voerden aan dat mr. Van Osta hen niet had geïnformeerd over de aanwezigheid van de raad, wat volgens hen blijk gaf van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter, mr. Van Osta, in zijn hoedanigheid als rechter in zaken betreffende minderjarigen, de bevoegdheid heeft om de raad op te roepen voor advies. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Van Osta. De aanwezigheid van de raad impliceert niet automatisch dat er een beslissing tot ondertoezichtstelling zal worden genomen. Het enkele feit dat verzoekers niet op de hoogte waren gesteld van de aanwezigheid van de raad werd als ongelukkig beschouwd, maar niet als een uitzonderlijke omstandigheid die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zou trekken.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Zittingslocatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/376950 / HA RK 14-214
Beslissing van 10 oktober 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van

1.[verzoeker sub 1],

wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.J. Weldam te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van de kinderrechter op 11 september 2014
  • het verweerschrift van 23 september 2014
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker sub 1, de heer [verzoeker sub 1], met diens advocaat mr. Weldam voornoemd, alsook mevrouw S. Suvuk Ömur, tolk, en Mr. Van Osta.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Van Osta in zijn hoedanigheid van kinderrechter. Mr. Van Osta diende te beslissen op het verzoek van de William Schrikker Jeugdbescherming (WJS) tot verlenging van ondertoezichtstelling van de twee minderjarige kinderen van verzoekers. Op de terechtzitting van 11 september 2014 waarop voornoemd verzoek zou worden behandeld was naast verzoekers tevens een vertegenwoordiger van de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) aanwezig. Mr. Van Osta heeft verzoekers uitgelegd dat deze vertegenwoordiger op uitnodiging van mr. Van Osta is verschenen, vanwege de omstandigheid dat door een fout aan de zijde van de rechtbank het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te laat is behandeld, waardoor deze ondertoezichtstelling reeds is beëindigd. Verzoekers hebben mr. Van Osta vervolgens gewraakt omdat mr. Van Osta verzoekers niet voorafgaand aan de zitting heeft geïnformeerd over de aanwezigheid van de raad bij de terechtzitting. Volgens verzoekers heeft mr. Van Osta door deze handelwijze blijk gegeven van vooringenomenheid.
2.2.
Mr. Van Osta heeft de wrakingskamer bericht dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 810 lid 1 Rv kan de rechter in zaken betreffende minderjarigen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de raad inwinnen en hij kan daartoe de raad in elke stand van de zaak oproepen. Mr. Van Osta heeft de raad opgeroepen omdat hem bij de voorbereiding van de zitting is gebleken dat de ondertoezichtstelling van één van de minderjarige kinderen ten tijde van de behandeling van het verzoek tot verlenging zou zijn verlopen. Dat het verzoek niet tijdig op zitting is gepland is volgens mr. Van Osta een fout van de rechtbank. Mr. Van Osta heeft de raad opgeroepen om hem te adviseren over wat in het belang van deze minderjarige zou zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld niet is gebleken en overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter dient bij zijn beslissingen het belang van het minderjarige kind voorop te stellen; verzoekers zijn in de procedure tot verlenging van een ondertoezichtstelling ook geen partij, maar (alleen) belanghebbenden. Met het oog op het belang van het kind kent de wet de kinderrechter de bevoegdheid toe om in iedere stand van de zaak de raad op te roepen om zich te laten adviseren terzake het aan de rechter voorliggende verzoek.
In de onvoorziene situatie waarmee mr. Van Osta zich geconfronteerd zag, namelijk dat de ondertoezichtstelling van één van de minderjarige kinderen van verzoekers ten tijde van de geplande zitting was verlopen, is het niet onbegrijpelijk dat mr. Van Osta zich op die zitting wilde laten adviseren door de raad. De aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de raad ter zitting heeft bij verzoekers kennelijk de indruk gewekt dat de rechter vooringenomen was terzake de te nemen beslissing, aldus dat de kinderrechter van oordeel zou zijn dat hun kind opnieuw onder toezicht gesteld diende te worden. Maar objectief bezien impliceert de aanwezigheid van de raad niet dat een beslissing tot ondertoezichtstelling zal worden genomen. Het enkele feit dat mr. Van Osta verzoekers er niet van op de hoogte heeft gesteld dat de raad bij de zitting aanwezig zou zijn is weliswaar ongelukkig – zoals mr. Van Osta ter zitting ook heeft bevestigd – maar geldt in het licht van het vorenoverwogene niet als een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert terzake de vooringenomenheid van mr. Van Osta jegens verzoekers. Daarbij wordt nogmaals aangetekend dat de kinderrechter in een zaak als deze juist het belang van het kind voorop dient te stellen en dat bij die beslissing verzoekers ook geen partij zijn. Het wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers en aan mr. Van Osta, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank,
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, en mr. M.C.P. de Ridder en mr. J.M. van Jaarsveld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.