Op 10 oktober 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Weldam, tegen kinderrechter mr. Van Osta. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming tijdens een zitting op 11 september 2014, waar het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van verzoekers werd behandeld. Verzoekers voerden aan dat mr. Van Osta hen niet had geïnformeerd over de aanwezigheid van de raad, wat volgens hen blijk gaf van vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter, mr. Van Osta, in zijn hoedanigheid als rechter in zaken betreffende minderjarigen, de bevoegdheid heeft om de raad op te roepen voor advies. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Van Osta. De aanwezigheid van de raad impliceert niet automatisch dat er een beslissing tot ondertoezichtstelling zal worden genomen. Het enkele feit dat verzoekers niet op de hoogte waren gesteld van de aanwezigheid van de raad werd als ongelukkig beschouwd, maar niet als een uitzonderlijke omstandigheid die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zou trekken.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.