ECLI:NL:RBMNE:2014:4859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
16/661073-14(P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op 11-jarige zoon door moeder met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van de moord op haar 11-jarige zoon, gepleegd op 17 januari 2014. De verdachte had haar zoon een plastic zak over het hoofd getrokken, waardoor hij stikte. Na de daad probeerde de vrouw zelfmoord te plegen, maar dit mislukte. In een afscheidsbrief legde zij haar motieven uit, waarin ze aangaf dat ze niet verder kon met haar leven en haar zoon niet alleen wilde achterlaten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, omdat de verdachte al langere tijd met het plan bezig was geweest om zowel haar zoon als zichzelf van het leven te beroven. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan moord en veroordeelde haar tot een gevangenisstraf van acht jaar, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en kenmerken van een autismespectrumstoornis. De rechtbank concludeerde dat, ondanks haar beperkingen, de verdachte voldoende inzicht had om te beseffen dat haar handelen onaanvaardbaar was. De zaak heeft grote impact gehad op de nabestaanden, met name de vader van het slachtoffer, die met onnoemelijk veel verdriet en gemis moet leven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661073-14(P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in het P.P.C. te Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 januari 2014 haar zoon [slachtoffer] (geboren [2002]) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar zoon [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het standpunt van de officier van justitie dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht.
De door verdachte geschreven brief was niet bedoeld als een afscheidsbrief maar als een brief die verdachte voor zichzelf heeft geschreven om haar gedachten en gevoelens van zich af te schrijven, zoals ze dat ook in 2002 had gedaan. Het is ook niet logisch om, als de brief als afscheidsbrief was bedoeld, deze in de keuken in een mandje te laten liggen. Bovendien staat niet vast wanneer de afscheidsbrief is geschreven.
Uit de wijze waarop [slachtoffer] is gedood kan niet zonder meer worden afgeleid dat sprake was van voorbedachten rade.
De internetgeschiedenis van 12 december 2013 -waarvan verdachte zich niets kan herinneren- volgde op een heftig gesprek met haar man [getuige] als gevolg waarvan verdachte zich alleen voelde en eventueel eerder zichzelf iets wilde aandoen en niet zozeer haar zoon.
Het van binnen afsluiten van de deuren van de woning is evenmin een aanwijzing voor voorbedachten raad, aangezien verdachte altijd de deur van binnen dicht deed.
Niet gebleken is dat verdachte de tijd en de gelegenheid heeft gehad zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verdediging heeft om die reden gevraagd verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde moord.
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 17 januari 2014 omstreeks 16:36 uur kregen verbalisant [verbalisant 1] en zijn collega [verbalisant 2] een spoedmelding om naar het adres [adres] te [woonplaats] te gaan omdat er sprake was van meerdere slachtoffers in de woning. Verbalisant heeft verklaard [1] dat hij samen met zijn collega naar de woning is gegaan, dat zij om 16:38 uur ter plaatse waren, dat zij de woning binnen zijn gegaan, dat zij op de tweede verdieping van de woning in een kamer een groot tweepersoons bed zagen staan, dat zij op dat bed het lichaam van een jongen zagen liggen, dat dit lichaam er levenloos bij lag, dat over het hoofd van de jongen een licht groen gekleurde plastic zak zat, dat het gezicht van de jongen was vrij gescheurd van de plastic zak en dat zichtbaar was dat de plastic zak geheel over het hoofd had gezeten omdat er om de nek en over het hoofd van de jongen nog altijd plastic zat. Verbalisant zag dat de kleur van het lichaam bleek was en dat er helemaal geen tekenen van leven zichtbaar waren.
Verbalisant en zijn collega zagen vervolgens dat de badkamer afgesloten was en dat op de vloer voor de badkamer bloed lag. Na opening van de badkamerdeur met hulp van een zogenoemde multitool, zag verbalisant tegen de achterwand van de badkamer een vrouw in een grote plas bloed zitten. De vrouw had haar ogen open en zat bewegingloos op de grond. Op de badrand lagen twee messen, een keukenmes en een zogenoemd Stanleymes. Beide messen waren bebloed. Verbalisant zag dat de vrouw een snee in haar hals had en dat de kleding en het lichaam van de vrouw waren doordrenkt met bloed.
Rond 17:17 uur stelde een medewerker van forensische opsporing vast dat de vrouw, die later bleek te zijn: verdachte, nog in leven was en werd met spoed een ambulance gevraagd. [2]
Op 19 januari 2014 waren de voorlopige bevindingen van het NFI [3] dat de hiervoor genoemde jongen, zijnde [slachtoffer], geboren [2002], was overleden aan de gevolgen van acuut opgetreden zuurstofgebrek. Deze bevindingen zijn door het NFI bevestigd bij het rapport van 18 april 2014. [4]
Op 20 januari 2014 heeft de vader van [slachtoffer], [getuige], het lichaam van de jongen herkend en verklaard dat dit zijn zoon [slachtoffer] was. [5]
Verdachte is per ambulance vervoerd naar het Meander MC te Amersfoort. De ambulanceverpleegkundige [A] heeft verklaard dat verdachte tijdens haar vervoer goed aanspreekbaar was en dat verdachte in de ambulance tegen hem had verteld dat zij rond de klok van 14:00 uur de verwondingen aan haarzelf had toegebracht. Psychiater [B] heeft verdachte diezelfde avond onderzocht en heeft verklaard dat verdachte geen acuut psychiatrisch ziektebeeld vertoonde en dat verdachte de uitdrukkelijke wens had om dood te zijn. [6]
De behandelend intensivist/chirurg, [C], heeft verklaard [7] dat zij een heel open en eerlijk gesprek met verdachte had gehad en dat verdachte haar het volgende had verteld: dat zij van haar man en van hun zoontje hield, dat zij zich realiseerde wat voor pijn haar man had, dat zij haar man daarvan wilde verlossen, dat hun zoon namelijk autistisch was, dat er een dreiging was ontstaan dat haar zoon op school zou worden teruggezet, dat haar zoon nu bij 9-jarigen in de klas zat en dan naar een klas met 8-jarigen zou moeten, dat haar zoon mogelijk in een tehuis zou worden opgenomen, dat zij door dit alles wanhopig werd, dat zij daarom haar kind om het leven had gebracht, dat zij geen toekomst meer zag voor het kind, dat ze niet wist hoe het nu verder moest, dat het weglopen van haar of het kind alleen achterlaten nog veel erger zou zijn, dat zij had gedacht dat zij zichzelf wel zou kunnen doden, dat het haar enorm was tegengevallen dat een mens niet genoeg kracht heeft om zichzelf van het leven te beroven en dat het leven nu helemaal geen zin meer heeft.
De behandelend intensivist/chirurg heeft voorts verklaard dat zij de verwondingen van verdachte heeft verzorgd, te weten oppervlakkige snijwonden in hals/nek en onderbenen, en iets diepere snijwonden in de polsen.
Verdachte heeft verklaard dat zij op 17 januari 2014 rond half twee ’s-middags door haar man was teruggebeld en dat ze er niet meer tegen kon. Daarna is ze met [slachtoffer] op bed gaan liggen om te praten over hoe het op school was geweest. Ze weet dat hij zijn Nijntje bij zich had. Wat er dan gebeurt, weet ze niet meer en wil ze ook niet meer weten, ze hoopt dat ze het zich nooit meer herinnert. [8]
Ze ziet nog wel bepaalde dingen voor zich. [slachtoffer] lag op zijn rug met Nijn op zijn buik. Ze ziet hem op een gegeven moment liggen en ziet en voelt dat hij er niet meer is. Het was een soort waas. In die waas ziet ze die zak en die tape, ze weet niet waar ze lagen, maar ze waren er wel. Hij doet niets, stil liggen met zijn Nijntje. Ze zag die zak en die tape op zijn hoofd. De tape zit onderaan, ter hoogte van zijn nek denkt ze. Hij ligt heel stil. [9]
In de keuken van de woning is door het team forensische opsporing een rood schrift aangetroffen [10] dat een afscheidsbrief bleek te bevatten.
In deze afscheidsbrief heeft verdachte onder meer het volgende geschreven:
“[getuige], lieve [getuige],
Het is moeilijk om te beginnen met uitleggen waarom.
Ik kan het niet aanvaarden/begrijpen dat wij niet verder kunnen. Dat jij de kracht niet meer hebt om het nog te proberen.
(…) Maar op 11 december verloor ik alles. Je hebt geen hekel aan mij, na 27 jaar moet dit dan een geruststelling zijn. Verschrikkelijk.
De tweede kerstdag met nog meer herinneringen (….) en met de verwachting dat ik met [slachtoffer] op de camping ga zitten nadat jij ons wegbrengt en af en toe eens mee komt eten. Mijn hart zou iedere keer opnieuw breken als je wegging. Dit ga ik dus echt niet opbrengen. Hier werd mij dus duidelijk je wilt niet verder. Ik ben klaar. Klaar met behandeld te worden als meubelstuk. (…)
Nu wil ik je de kans geven om iets nieuws te gaan doen zonder belemmering van je vrouw en zoon waar je toch rekening mee moet houden.
(…)
Ik heb voor deze uitweg gekozen omdat ik het voor mijzelf en voor [slachtoffer] niet zie zitten om ergens samen te gaan wonen. En dat is wel nodig ondanks dat je zegt dat je me niet laat vallen. Wat je wel doet als je weggaat. Ik kies er niet voor om hem alleen op te voeden met al zijn beperkingen en liefdeloosheid. Hoeveel ik ook van hem hou.
Ik weet (en jij ook) dat je [slachtoffer] niet alleen kunt verzorgen. Je weet te weinig van zijn dagelijkse behoeften en eisen. Om te voorkomen dat je hem ergens onder moet brengen neem ik hem met me mee. Hij hoeft dan niet zonder mij verder. Dit klinkt egoïstisch maar ik heb alleen zijn toekomst voor ogen. (…)
Wat praktische zaken:
Ik wil graag dat je ons laat cremeren. Geen gedoe met een graf en een steen. Misschien wil je het op jouw manier afhandelen. Aan jou de keus. Uitstrooien of niet. Nijn moet mee. Ds als het kan.
De pincode van mijn pas is (…) voor de (….)-rekening. Lopende dingen zoals verz. polis zitten in kleine bakje in keuken. Zaken van [slachtoffer] in een kunststof bak in tuinkamer. PGB e.d.
PGB-geld staat op een aparte spaarrekening: 4 kwartalen. Alles moet teruggestort, rekening komt vanzelf.
(….)
Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk af te handelen in de korte tijd die ik had, toch kun je nog een hoop spullen tegenkomen. Beslis maar wat je er mee doet.
Er zullen altijd vragen blijven maar dit is wat ik moet doen. (….).”
Bij de politie heeft verdachte verklaard de bedoelde brief op vrijdag 17 januari 2014 te hebben geschreven, een half uur of drie kwartier voordat [slachtoffer] thuis kwam. [11] Tijdens het onderzoek in het PBC heeft verdachte aangegeven niet meer zeker te weten wanneer ze de brief heeft geschreven, dat het ook enkele dagen eerder kan zijn geweest. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat ze niet meer zeker weet of ze die brief op die ochtend (17 januari 2014) heeft geschreven. Wel staat vast dat zij de brief kort, hooguit enkele dagen, voor het doden van [slachtoffer] heeft geschreven.
De vader van [slachtoffer], getuige [getuige], heeft verklaard dat hij op 17 januari 2014 omstreeks 16:15 uur bij zijn huis aankwam, dat het niet mogelijk bleek om via de voordeur of de tussendeur van de garage de woning binnen te komen, dat hij uiteindelijk via de buren in de achtertuin kon komen en de schuifpui van de woning kon ontgrendelen en zo de woning kon betreden, dat hij [slachtoffer] op het bed in de ouderslaapkamer zag liggen, dat [slachtoffer] een zak over zijn hoofd had, dat hij direct de duct tape om zijn hals, nek, gezicht heeft losgetrokken waardoor de mond van [slachtoffer] vrij kwam en dat hij nog mond op mond beademing heeft toegepast. [12]
Getuige [getuige] heeft voorts verklaard dat verdachte en hij op 19 mei 2013 naar elkaar hadden uitgesproken dat ze gingen stoppen met hun relatie. [13] Voorts heeft getuige [getuige] verklaard dat hij verdachte meermalen heeft gezegd dat hij geen hekel aan haar had, maar dat hij niet weet of hij dat op 11 december 2013 tegen haar heeft gezegd. [14]
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte haar zoon [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Vast staat immers dat verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning was, dat zij samen met hem op bed is gaan liggen en dat op een volgend moment [slachtoffer] op bed ligt met een plastic zak over zijn hoofd die met duct tape om zijn hals en nek was vastgemaakt. Onder deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die opzettelijk de plastic zak over het hoofd van [slachtoffer] heeft gedaan en heeft dichtgeplakt.
Verdachte stelt dat zij zich niet kan herinneren dat zij de plastic zak om het hoofd van [slachtoffer] heeft gedaan, maar erkent wel dat dat de enig mogelijke conclusie is die kan worden getrokken. Zij stelt daarbij echter dat zij nooit van plan is geweest om [slachtoffer] van het leven te beroven, en dat zij dus in een opwelling moet hebben gehandeld. De rechtbank leidt uit het dossier echter af dat er wel degelijk sprake is geweest van voorbedachten rade. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad daadwerkelijk na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft niet kunnen en willen verklaren over haar gemoedstoestand op het moment dat zij [slachtoffer] heeft gedood en evenmin over de manier waarop zij [slachtoffer] heeft gedood. Wel heeft zij verklaard over haar relatieproblemen, over haar zorgen, over een gesprek op 11 december 2013 dat grote impact had en over het verloop van de ochtend van 17 januari 2014.
Dat verdachte al langere tijd bezig is geweest met de uitweg van een mogelijke (zelf)doding, leidt de rechtbank af uit het feit dat zij de dag na het bedoelde gesprek met haar man, [getuige], op 11 december 2013 onder meer een site van de Volkskrant heeft bezocht met als titel ‘Stap voor stap naar een zachte dood’, in welk artikel onder meer het volgende wordt vermeld: “Voor zelfdoding met medicijnen bestaan in principe twee manieren. Bij de ene worden slaapmiddelen gebruikt en wordt een zak over het hoofd getrokken.” Ook heeft verdachte wel eens gezegd dat zij een einde aan haar leven zou maken als haar man bij haar weg zou gaan. Al in 2002 heeft verdachte een keer een brief geschreven waarin ze spreekt over het voornemen zichzelf van het leven te beroven.
De afscheidsbrief die kort voor het doden van [slachtoffer] door verdachte is geschreven heeft, anders dan de genoemde brief uit 2002, niet alleen betrekking op zelfdoding maar óók op de dood van [slachtoffer]. Deze brief is vervolgens zo concreet dat dit, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet kan worden gezien als uitsluitend een brief waarin gedachten en gevoelens van verdachte zijn beschreven. De rechtbank ziet de brief als een uitleg en verantwoording van verdachte, waarbij verdachte haar achterblijvende man uitlegt waarom ze [slachtoffer] en zichzelf heeft gedood en ook aangeeft dat ze wil dat [slachtoffer] en zij gecremeerd worden, waarin ze aangeeft dat ze maar kort tijd had om alles af te handelen en waarin ze aangeeft hoe haar man de financiële zaken kan overnemen.
Dat zij handelde op basis van een weloverwogen keuze, blijkt ook uit het gesprek dat verdachte met de intensivist/chirurg heeft gevoerd. In dit gesprek heeft zij aangegeven dat zij wanhopig was, dat zij geen toekomst meer zag voor [slachtoffer], dat ze niet wist hoe ze nu verder moest en dat weglopen en [slachtoffer] alleen achterlaten nog veel erger zou zijn geweest.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat verdachte al langere tijd bezig is geweest met een mogelijke zelfdoding, dat zij alternatieven heeft overwogen (bijvoorbeeld weglopen en [slachtoffer] achterlaten bij haar toenmalige partner of in haar eentje de verzorging van [slachtoffer] op zich nemen), en dat zij vervolgens tot de conclusie is gekomen dat zelfdoding en het meenemen van [slachtoffer] in haar dood de enig mogelijke uitweg was.
Hoewel verdachte heeft gezegd het telefoongesprek met haar man als een breekpunt te hebben ervaren volgt uit bovenstaande dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de gelegenheid heeft gehad en ook gebruikt om daadwerkelijk na de denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zijop
of omstreeks17 januari 2014 te Amersfoort,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade haar zoon, te weten [slachtoffer]
(geboren op [2002]), van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en
al dan nietna kalm beraad en rustig
overleg een plastic zak over het hoofd van voornoemde [slachtoffer]
gehouden/gefixeerd en/of de neus en/of mond dichtgedrukt en/of gehouden,
althans handelingen verricht waardoor bij die [getuige] een (acuut)
zuurstofgebrek is opgetreden,
ten gevolge waarvan voornoemde [getuige] is overleden;

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
moord
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia Rapport (een triple rapportage) d.d. 8 juli 2014, opgemaakt door dr. N. Duits, kinder- en jeugdpsychiater, drs. L. Vermeulen, GZ-psycholoog, en W. van Kreel, sociaal psychiatrisch verpleegkundige.
Het rapport vermeldt - samengevat - dat verdachte ernstige sociaal-emotionele beperkingen met kenmerken van een autismespectrumstoornis heeft en vermijdende en afhankelijke trekken van haar persoonlijkheidsstoornis. Dat leidde tot een ernstige sociale isolatie doordat alle relaties werden vermeden, verbroken en/of gedevalueerd. Verdachte bekommerde zich alleen nog om haar kind [slachtoffer] wiens sociale beperkingen zij benadrukte en met wie ze zich identificeerde. Door de sociale isolatie ontstond een totale afhankelijkheid van haar man. Verdachte heeft de al langer bestaande relatieproblemen met haar man geloochend en verdrongen.
Verdachte heeft geen volledige duidelijkheid over het ten laste gelegde gegeven omdat zij dat niet wil en omdat zij dat niet kan. Zij kan niet met deze negatieve handelingen en emoties omgaan. Toch kan gesteld worden dat haar gebrekkige ontwikkeling te weten haar persoonlijkheidsstoornis en haar kenmerken van een ziekelijke stoornis (kenmerken autismespectrumstoornis) in verband staan met het ten laste gelegde en dat dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde aan verdachte verminderd toe te rekenen.
De sociaal-emotionele beperkingen van verdachte maken dat ze geen zicht heeft op de sociaal-emotionele context en de sociaal-emotionele wederkerigheid. Ze kan het mogelijk wel bedenken, maar niet voelen en doen. Zij kan geen ambivalente gevoelens onderkennen en/of verdragen. Dat geldt voor negatieve gevoelens over haar zoon en over haar echtgenoot. Als verdachte daarop aangesproken wordt, reageert zij (fel) ontkennend. De afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidskenmerken spelen daarbij een belangrijke rol in de langdurige loochening, ontkenning en vermijding van het feit dat de relatie met haar man ging eindigen. Dat loochenen en ontkennen van de werkelijkheid en het vermijden en niet kunnen en willen overzien van de gevolgen lukte niet meer na 11 december 2013.
De kans op recidive van het ten laste gelegde wordt laag geacht. Een recidive verminderende behandeling hoeft derhalve niet aan de orde te zijn. Om die reden wordt het vanuit psychiatrisch en psychologisch standpunt niet noodzakelijk geacht om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht (8) jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde moord en heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat opgemerkt dat verdachte haar straf al heeft en dat zij maar één wens heeft: een doodswens. De verdediging heeft de rechtbank verzocht dat te betrekken bij het bepalen van de strafmaat, evenals de conclusie van de deskundigen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Allereerst weegt de rechtbank de ernst van het feit, moord op een eigen kind.
Verdachte heeft daarmee onherroepelijk beslist over het leven van anderen, namelijk over het leven van [slachtoffer], dat zij heeft beëindigd, maar ook over het leven van de vader van [slachtoffer], [getuige]. [slachtoffer] was een jongen van 11 jaar, had nog een heel leven voor zich en mocht als jong kind het vertrouwen hebben dat hij juist bij zijn moeder veilig was. [slachtoffer] heeft met zijn leven betaald voor het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen om haar (relatie)problemen op een andere wijze op te lossen en is op een gewelddadige manier gestorven door de hand van zijn moeder. Dat is een bijzonder en gruwelijk feit voor de nabestaanden, met name voor de vader van [slachtoffer].
De vader van [slachtoffer] is, zo blijkt ook uit het dossier en uit de ter terechtzitting van 29 september 2014 voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, onnoemelijk veel verdriet en gemis aangedaan, dat hij de rest van zijn leven met zich mee moet dragen en waar hij mee zal moeten leren leven.
De rechtbank houdt vervolgens rekening met de vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met name waar het gaat om de wijze waarop zij omgaat met (relatie)problemen. Verdachte is daarbij in zekere mate beperkt bij het nemen van verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen en bij het zoeken naar oplossingen. Deze beperking gaat echter niet zover dat deze tot geen of een zeer beperkte straf zou moeten leiden: ondanks haar beperkingen beschikte verdachte over voldoende inzicht en vaardigheden om zich te kunnen en moeten realiseren dat de door haar gekozen weg absoluut onaanvaardbaar is.
De rechtbank houdt voorts rekening met de conclusie van de deskundigen dat gelet op het lage gevaar voor herhaling de maatregel van terbeschikkingstelling niet noodzakelijk wordt geacht. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, die niet meer wil leven zonder haar zoon [slachtoffer], de rest van haar leven de last van de moord op haar zoon zal moeten dragen.
De rechtbank acht alles overziende de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden en zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht (8) jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een (verlopen) paspoort, een agenda 2013/2014, een telefoon Palm Treo en een notebook (Samsung), aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [getuige] vordert een schadevergoeding van € 8.609,98 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De behandeling van een gedeelte van de vordering levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is aansprakelijk voor die schade.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd. Bij gebreke aan dat verweer zullen de schadeposten worden toegewezen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 8.609,98 (€ 360,00 + € 8.249,98). Onduidelijk is wanneer deze kosten precies zijn gemaakt. Wel aannemelijk is dat (het grootste gedeelte van) die schade, te weten de kosten van de uitvaart van [slachtoffer] (de rekening van de Wending dateert van februari 2014), is geleden in februari 2014, zodat het bedrag van
€ 8.609,98 zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 februari 2014 tot en met de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de benadeelde partij gesteld dat hij als gevolg van het bewezen geachte feit is uitgevallen voor zijn werk, dat hij een post-traumatische stressstoornis heeft opgelopen waarvoor hij wordt behandeld en dat hij shockschade heeft ten gevolge van het aantreffen van het levenloze lichaam van zijn zoon op het ouderlijk bed.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte door de wijze waarop zij haar zoon om het leven heeft gebracht, ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij. Dat het voor nabestaanden gruwelijk is om iemand op dergelijke wijze aan te treffen, blijkt ook uit het hiervoor genoemde artikel uit de Volkskrant dat verdachte op 12 december 2013 heeft bekeken. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen het handelen van verdachte –hij heeft zijn zoon levenloos op bed aangetroffen met een dichtgetapete plastic zak over zijn hoofd- een hevige emotionele schok teweeg is gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid: niet betwist is dat de benadeelde partij hierdoor een post traumatische stress stoornis heeft opgelopen. De dientengevolge geleden schade –‘shockschade’- komt dan ook in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
Het stelsel der wet brengt mee dat nabestaanden, ingeval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden overlijdt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden (‘affectieschade’). Bij samenloop van shockschade en affectieschade moet de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs een afweging maken in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding met deze samenloop rekening wordt gehouden. Bij de begroting van de schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval en met name ook met de aard van de aansprakelijkheid en de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene.
Alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat de shockschade tenminste een bedrag van € 5.000,-- bedraagt. Mogelijk is de shockschade hoger, maar behandeling van het restant van de vordering, te weten een bedrag van € 15.000,00, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
moord;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht (8) jaren;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de ten uitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen, te weten een (verlopen) paspoort (goednummer 2014014096-1241530), een agenda 2013/2014 (goednummer 2014014096-1067456), een telefoon Palm Treo (goednummer 2014014096-1067501) en een notebook (Samsung) (goednummer 2014014096-1067504);
Benadeelde partij [getuige]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige] van
€ 13.609,98, te weten € 8.609,98 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter aangebracht kan worden;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [getuige],
€ 13.609,98 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2014, bij niet betaling te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter,
mrs. Z.J. Oosting en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 17 januari 2014 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade haar zoon, te weten [slachtoffer]
(geboren op [2002]), van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg een plastic zak over het hoofd van voornoemde [slachtoffer]
gehouden/gefixeerd en/of de neus en/of mond dichtgedrukt en/of gehouden,
althans handelingen verricht waardoor bij die [getuige] een (acuut)
zuurstofgebrek is opgetreden,
tengevolge waarvan voornoemde [getuige] is overleden;
art. 289 en/of 287 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2014, opgenomen op pagina 188-189 van het proces-verbaal dossiernummer 2014 014096 (einddossier onderzoek 09Aurora), in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 862.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2014, opgenomen op pagina 201-203 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 202.
3.Voorlopige bevindingen van het NFI d.d. 19 januari 2014, opgenomen op pagina 564-565 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.NFI-rapport d.d. 18 april 2014 met bijlagen, opgenomen op pagina 825-851 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal identificatie lichaam d.d. 21 januari 2014, opgenomen op pagina 248 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2014, opgenomen op pagina 208-212 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 209 en 211.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2014, opgenomen op pagina 213-214 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 22 januari 2014, opgenomen op pagina 55-87 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 72 (bovenaan), pag 76 (onderaan), pag 77 (midden),
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 27 januari 2014, opgenomen op pagina 88-99 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 97-98.
10.Het proces-verbaal relaas forensisch onderzoek d.d. 6 mei 2014 met bijlagen, opgenomen op pagina 663-857, ihb pag 665, 674-678, 695-696.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 22 januari 2014, opgenomen op pagina 55-87 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 74 onderaan.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 17 januari 2014, opgenomen op pagina 442-446 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb. pag 444.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 13 februari 2014, opgenomen op pagina 447-462 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb. pag 455.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 12 maart 2014, opgenomen op pagina 463-467 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb, pag 464.