4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 17 januari 2014 omstreeks 16:36 uur kregen verbalisant [verbalisant 1] en zijn collega [verbalisant 2] een spoedmelding om naar het adres [adres] te [woonplaats] te gaan omdat er sprake was van meerdere slachtoffers in de woning. Verbalisant heeft verklaarddat hij samen met zijn collega naar de woning is gegaan, dat zij om 16:38 uur ter plaatse waren, dat zij de woning binnen zijn gegaan, dat zij op de tweede verdieping van de woning in een kamer een groot tweepersoons bed zagen staan, dat zij op dat bed het lichaam van een jongen zagen liggen, dat dit lichaam er levenloos bij lag, dat over het hoofd van de jongen een licht groen gekleurde plastic zak zat, dat het gezicht van de jongen was vrij gescheurd van de plastic zak en dat zichtbaar was dat de plastic zak geheel over het hoofd had gezeten omdat er om de nek en over het hoofd van de jongen nog altijd plastic zat. Verbalisant zag dat de kleur van het lichaam bleek was en dat er helemaal geen tekenen van leven zichtbaar waren.
Verbalisant en zijn collega zagen vervolgens dat de badkamer afgesloten was en dat op de vloer voor de badkamer bloed lag. Na opening van de badkamerdeur met hulp van een zogenoemde multitool, zag verbalisant tegen de achterwand van de badkamer een vrouw in een grote plas bloed zitten. De vrouw had haar ogen open en zat bewegingloos op de grond. Op de badrand lagen twee messen, een keukenmes en een zogenoemd Stanleymes. Beide messen waren bebloed. Verbalisant zag dat de vrouw een snee in haar hals had en dat de kleding en het lichaam van de vrouw waren doordrenkt met bloed.
Rond 17:17 uur stelde een medewerker van forensische opsporing vast dat de vrouw, die later bleek te zijn: verdachte, nog in leven was en werd met spoed een ambulance gevraagd.
Op 19 januari 2014 waren de voorlopige bevindingen van het NFIdat de hiervoor genoemde jongen, zijnde [slachtoffer], geboren [2002], was overleden aan de gevolgen van acuut opgetreden zuurstofgebrek. Deze bevindingen zijn door het NFI bevestigd bij het rapport van 18 april 2014.
Op 20 januari 2014 heeft de vader van [slachtoffer], [getuige], het lichaam van de jongen herkend en verklaard dat dit zijn zoon [slachtoffer] was.
Verdachte is per ambulance vervoerd naar het Meander MC te Amersfoort. De ambulanceverpleegkundige [A] heeft verklaard dat verdachte tijdens haar vervoer goed aanspreekbaar was en dat verdachte in de ambulance tegen hem had verteld dat zij rond de klok van 14:00 uur de verwondingen aan haarzelf had toegebracht. Psychiater [B] heeft verdachte diezelfde avond onderzocht en heeft verklaard dat verdachte geen acuut psychiatrisch ziektebeeld vertoonde en dat verdachte de uitdrukkelijke wens had om dood te zijn.
De behandelend intensivist/chirurg, [C], heeft verklaarddat zij een heel open en eerlijk gesprek met verdachte had gehad en dat verdachte haar het volgende had verteld: dat zij van haar man en van hun zoontje hield, dat zij zich realiseerde wat voor pijn haar man had, dat zij haar man daarvan wilde verlossen, dat hun zoon namelijk autistisch was, dat er een dreiging was ontstaan dat haar zoon op school zou worden teruggezet, dat haar zoon nu bij 9-jarigen in de klas zat en dan naar een klas met 8-jarigen zou moeten, dat haar zoon mogelijk in een tehuis zou worden opgenomen, dat zij door dit alles wanhopig werd, dat zij daarom haar kind om het leven had gebracht, dat zij geen toekomst meer zag voor het kind, dat ze niet wist hoe het nu verder moest, dat het weglopen van haar of het kind alleen achterlaten nog veel erger zou zijn, dat zij had gedacht dat zij zichzelf wel zou kunnen doden, dat het haar enorm was tegengevallen dat een mens niet genoeg kracht heeft om zichzelf van het leven te beroven en dat het leven nu helemaal geen zin meer heeft.
De behandelend intensivist/chirurg heeft voorts verklaard dat zij de verwondingen van verdachte heeft verzorgd, te weten oppervlakkige snijwonden in hals/nek en onderbenen, en iets diepere snijwonden in de polsen.
Verdachte heeft verklaard dat zij op 17 januari 2014 rond half twee ’s-middags door haar man was teruggebeld en dat ze er niet meer tegen kon. Daarna is ze met [slachtoffer] op bed gaan liggen om te praten over hoe het op school was geweest. Ze weet dat hij zijn Nijntje bij zich had. Wat er dan gebeurt, weet ze niet meer en wil ze ook niet meer weten, ze hoopt dat ze het zich nooit meer herinnert.
Ze ziet nog wel bepaalde dingen voor zich. [slachtoffer] lag op zijn rug met Nijn op zijn buik. Ze ziet hem op een gegeven moment liggen en ziet en voelt dat hij er niet meer is. Het was een soort waas. In die waas ziet ze die zak en die tape, ze weet niet waar ze lagen, maar ze waren er wel. Hij doet niets, stil liggen met zijn Nijntje. Ze zag die zak en die tape op zijn hoofd. De tape zit onderaan, ter hoogte van zijn nek denkt ze. Hij ligt heel stil.
In de keuken van de woning is door het team forensische opsporing een rood schrift aangetroffendat een afscheidsbrief bleek te bevatten.
In deze afscheidsbrief heeft verdachte onder meer het volgende geschreven:
“[getuige], lieve [getuige],
Het is moeilijk om te beginnen met uitleggen waarom.
Ik kan het niet aanvaarden/begrijpen dat wij niet verder kunnen. Dat jij de kracht niet meer hebt om het nog te proberen.
(…) Maar op 11 december verloor ik alles. Je hebt geen hekel aan mij, na 27 jaar moet dit dan een geruststelling zijn. Verschrikkelijk.
De tweede kerstdag met nog meer herinneringen (….) en met de verwachting dat ik met [slachtoffer] op de camping ga zitten nadat jij ons wegbrengt en af en toe eens mee komt eten. Mijn hart zou iedere keer opnieuw breken als je wegging. Dit ga ik dus echt niet opbrengen. Hier werd mij dus duidelijk je wilt niet verder. Ik ben klaar. Klaar met behandeld te worden als meubelstuk. (…)
Nu wil ik je de kans geven om iets nieuws te gaan doen zonder belemmering van je vrouw en zoon waar je toch rekening mee moet houden.
(…)
Ik heb voor deze uitweg gekozen omdat ik het voor mijzelf en voor [slachtoffer] niet zie zitten om ergens samen te gaan wonen. En dat is wel nodig ondanks dat je zegt dat je me niet laat vallen. Wat je wel doet als je weggaat. Ik kies er niet voor om hem alleen op te voeden met al zijn beperkingen en liefdeloosheid. Hoeveel ik ook van hem hou.
Ik weet (en jij ook) dat je [slachtoffer] niet alleen kunt verzorgen. Je weet te weinig van zijn dagelijkse behoeften en eisen. Om te voorkomen dat je hem ergens onder moet brengen neem ik hem met me mee. Hij hoeft dan niet zonder mij verder. Dit klinkt egoïstisch maar ik heb alleen zijn toekomst voor ogen. (…)
Wat praktische zaken:
Ik wil graag dat je ons laat cremeren. Geen gedoe met een graf en een steen. Misschien wil je het op jouw manier afhandelen. Aan jou de keus. Uitstrooien of niet. Nijn moet mee. Ds als het kan.
De pincode van mijn pas is (…) voor de (….)-rekening. Lopende dingen zoals verz. polis zitten in kleine bakje in keuken. Zaken van [slachtoffer] in een kunststof bak in tuinkamer. PGB e.d.
PGB-geld staat op een aparte spaarrekening: 4 kwartalen. Alles moet teruggestort, rekening komt vanzelf.
(….)
Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk af te handelen in de korte tijd die ik had, toch kun je nog een hoop spullen tegenkomen. Beslis maar wat je er mee doet.
Er zullen altijd vragen blijven maar dit is wat ik moet doen. (….).”
Bij de politie heeft verdachte verklaard de bedoelde brief op vrijdag 17 januari 2014 te hebben geschreven, een half uur of drie kwartier voordat [slachtoffer] thuis kwam.Tijdens het onderzoek in het PBC heeft verdachte aangegeven niet meer zeker te weten wanneer ze de brief heeft geschreven, dat het ook enkele dagen eerder kan zijn geweest. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat ze niet meer zeker weet of ze die brief op die ochtend (17 januari 2014) heeft geschreven. Wel staat vast dat zij de brief kort, hooguit enkele dagen, voor het doden van [slachtoffer] heeft geschreven.
De vader van [slachtoffer], getuige [getuige], heeft verklaard dat hij op 17 januari 2014 omstreeks 16:15 uur bij zijn huis aankwam, dat het niet mogelijk bleek om via de voordeur of de tussendeur van de garage de woning binnen te komen, dat hij uiteindelijk via de buren in de achtertuin kon komen en de schuifpui van de woning kon ontgrendelen en zo de woning kon betreden, dat hij [slachtoffer] op het bed in de ouderslaapkamer zag liggen, dat [slachtoffer] een zak over zijn hoofd had, dat hij direct de duct tape om zijn hals, nek, gezicht heeft losgetrokken waardoor de mond van [slachtoffer] vrij kwam en dat hij nog mond op mond beademing heeft toegepast.
Getuige [getuige] heeft voorts verklaard dat verdachte en hij op 19 mei 2013 naar elkaar hadden uitgesproken dat ze gingen stoppen met hun relatie.Voorts heeft getuige [getuige] verklaard dat hij verdachte meermalen heeft gezegd dat hij geen hekel aan haar had, maar dat hij niet weet of hij dat op 11 december 2013 tegen haar heeft gezegd.
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte haar zoon [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Vast staat immers dat verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning was, dat zij samen met hem op bed is gaan liggen en dat op een volgend moment [slachtoffer] op bed ligt met een plastic zak over zijn hoofd die met duct tape om zijn hals en nek was vastgemaakt. Onder deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die opzettelijk de plastic zak over het hoofd van [slachtoffer] heeft gedaan en heeft dichtgeplakt.
Verdachte stelt dat zij zich niet kan herinneren dat zij de plastic zak om het hoofd van [slachtoffer] heeft gedaan, maar erkent wel dat dat de enig mogelijke conclusie is die kan worden getrokken. Zij stelt daarbij echter dat zij nooit van plan is geweest om [slachtoffer] van het leven te beroven, en dat zij dus in een opwelling moet hebben gehandeld. De rechtbank leidt uit het dossier echter af dat er wel degelijk sprake is geweest van voorbedachten rade. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad daadwerkelijk na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft niet kunnen en willen verklaren over haar gemoedstoestand op het moment dat zij [slachtoffer] heeft gedood en evenmin over de manier waarop zij [slachtoffer] heeft gedood. Wel heeft zij verklaard over haar relatieproblemen, over haar zorgen, over een gesprek op 11 december 2013 dat grote impact had en over het verloop van de ochtend van 17 januari 2014.
Dat verdachte al langere tijd bezig is geweest met de uitweg van een mogelijke (zelf)doding, leidt de rechtbank af uit het feit dat zij de dag na het bedoelde gesprek met haar man, [getuige], op 11 december 2013 onder meer een site van de Volkskrant heeft bezocht met als titel ‘Stap voor stap naar een zachte dood’, in welk artikel onder meer het volgende wordt vermeld: “Voor zelfdoding met medicijnen bestaan in principe twee manieren. Bij de ene worden slaapmiddelen gebruikt en wordt een zak over het hoofd getrokken.” Ook heeft verdachte wel eens gezegd dat zij een einde aan haar leven zou maken als haar man bij haar weg zou gaan. Al in 2002 heeft verdachte een keer een brief geschreven waarin ze spreekt over het voornemen zichzelf van het leven te beroven.
De afscheidsbrief die kort voor het doden van [slachtoffer] door verdachte is geschreven heeft, anders dan de genoemde brief uit 2002, niet alleen betrekking op zelfdoding maar óók op de dood van [slachtoffer]. Deze brief is vervolgens zo concreet dat dit, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet kan worden gezien als uitsluitend een brief waarin gedachten en gevoelens van verdachte zijn beschreven. De rechtbank ziet de brief als een uitleg en verantwoording van verdachte, waarbij verdachte haar achterblijvende man uitlegt waarom ze [slachtoffer] en zichzelf heeft gedood en ook aangeeft dat ze wil dat [slachtoffer] en zij gecremeerd worden, waarin ze aangeeft dat ze maar kort tijd had om alles af te handelen en waarin ze aangeeft hoe haar man de financiële zaken kan overnemen.
Dat zij handelde op basis van een weloverwogen keuze, blijkt ook uit het gesprek dat verdachte met de intensivist/chirurg heeft gevoerd. In dit gesprek heeft zij aangegeven dat zij wanhopig was, dat zij geen toekomst meer zag voor [slachtoffer], dat ze niet wist hoe ze nu verder moest en dat weglopen en [slachtoffer] alleen achterlaten nog veel erger zou zijn geweest.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat verdachte al langere tijd bezig is geweest met een mogelijke zelfdoding, dat zij alternatieven heeft overwogen (bijvoorbeeld weglopen en [slachtoffer] achterlaten bij haar toenmalige partner of in haar eentje de verzorging van [slachtoffer] op zich nemen), en dat zij vervolgens tot de conclusie is gekomen dat zelfdoding en het meenemen van [slachtoffer] in haar dood de enig mogelijke uitweg was.
Hoewel verdachte heeft gezegd het telefoongesprek met haar man als een breekpunt te hebben ervaren volgt uit bovenstaande dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de gelegenheid heeft gehad en ook gebruikt om daadwerkelijk na de denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.