ECLI:NL:RBMNE:2014:4834

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
16-661611-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met oplegging van ISD-maatregel na herhaaldelijke vermogensdelicten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2014, is de verdachte, geboren in 1979 in Somalië en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, beschuldigd van diefstal. De tenlastelegging omvat twee diefstallen: de eerste op 22 juni 2014, waarbij een portemonnee en een tablet uit een woning zijn gestolen, en de tweede op 22 mei 2014, waarbij twee laptops en een telefoon zijn weggenomen. Tijdens de zitting op 16 september 2014 heeft de verdachte de feiten bekend, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen gewogen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. Gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, dat meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten bevat, heeft de rechtbank besloten om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de proeftijd van eerdere voorwaardelijke straffen verkort tot 30 september 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661611-14, 16/661652-13 (TUL), 16/655987-12 (TUL) en
16/665874-12 (TUL) (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Somalië),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: op 22 juni 2014 uit een woning in [plaats] een portemonnee en/of een tablet heeft gestolen;
onder 2: op 22 mei 2014 uit een woning in [plaats] twee laptops en/of een telefoon heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft bekend en de raadsvrouw niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank voor zover de rechtbank die feiten bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen gelet op:
- het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 september 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
- het proces-verbaal van aangifte nr. 2014164277, doorgenummerde pagina’s 44 en 45 van het proces-verbaal nr. PL0900-2014165693 Z van de politie Utrecht van 23 juni 2014;
- het proces-verbaal aangifte, met bijlage, nr. PL0900-2014128778-1, doorgenummerde pagina’s 22 tot en met 25 van het proces-verbaal nr. PL0900-2014165693 Z van de politie Utrecht van 23 juni 2014.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 22 juni 2014 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan het perceel [adres], heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een aantal staatsloten) en een tablet (merk Apple), toebehorende aan [benadeelde 1];
2.
op 22 mei 2014 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan het perceel [adres], heeft weggenomen twee laptops (merk Acer en Medion) en een telefoon (merk Nokia), toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
onder 1: diefstal;
onder 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de ISD-maatregel niet op te leggen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte meer gebaat is bij praktische hulp dan bij behandeling in het kader van een ISD-maatregel. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich in het kader van het reclasseringstoezicht goed houdt aan de bij een eerdere veroordeling opgelegde bijzondere voorwaarden en dat het van belang is dat dit wordt voortgezet.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich wederom schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Dit zijn feiten die naast financiële schade ook gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis tot het opleggen van een ISD-maatregel. De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de vereisten die aan de oplegging van een ISD-maatregel door de wet zijn gesteld en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst betreffen de door verdachte gepleegde en bewezen verklaarde strafbare feiten misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 8 augustus 2014 dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Ook blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de nu door hem begane misdrijven, tenminste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Deze veroordelingen betreffen onder meer een veroordeling door het gerechtshof op 12 maart 2013 voor diefstal tot een gevangenisstraf van 3 weken, een veroordeling door de politierechter op 27 februari 2013 voor diefstal met geweld tot een gevangenisstraf van 6 weken en een veroordeling door de politierechter op 24 oktober 2012 voor diefstal tot een gevangenisstraf van 1 maand.
De in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde straffen.
Tot slot dient, gelet op het strafblad van verdachte en de bevindingen van de reclassering (zie het reclasseringsadvies van 4 september 2014), ernstig rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Gelet op de aard van de misdrijven waarvoor verdachte telkens is veroordeeld, eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel ook wenselijk en noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarbij met name het advies van de reclassering in aanmerking genomen.
De reclassering komt immers in bovengenoemd advies tot de volgende conclusie.
Verdachte heeft, nadat hij lange tijd niet binnen de hulpverlening te krijgen was, zich positief ingezet met betrekking tot een traject voor begeleid wonen, nadat hij een allerlaatste kans had gekregen van de rechtbank. Verdachte liet zich begeleiden door de reclassering en een behandeling in het kader van zijn middelengebruik was gestart bij Victas. Desondanks is dit hulpverleningstraject na een klein half jaar gestagneerd doordat verdachte weer van de radar verdween. De forse stok achter de deur, een voorwaardelijke ISD-maatregel en intensieve begeleiding, hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte terugviel in oude patronen en crimineel gedrag. Reclasseringstoezicht blijkt onvoldoende om de problematiek aan te pakken, waardoor de reclassering van mening is dat een ISD-maatregel een meerwaarde heeft omdat verdachte zich dan niet meer kan onttrekken aan het traject en problemen integraal kunnen worden aangepakt.
De rechtbank stelt vast dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is en overweegt dat een ISD-maatregel er -mede- toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de (verslavings)problematiek van verdachte. Hulpverlening dient dan ook in het kader van het ISD-traject plaats te vinden. De ISD-maatregel biedt verdachte de structuur en begeleiding die hij nodig heeft.
De rechtbank acht, alles afwegende, de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend en geboden. Aftrek van het voorarrest zal niet plaatsvinden teneinde de maatregel zo effectief mogelijk te kunnen benutten.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 218,80, in verband met door het onder 2 tenlastegelegde geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, omdat computers na 3 jaar zijn afgeschreven en er dus geen restwaarde is. Bovendien is niet duidelijk of de schade is vergoed door de verzekering. Subsidiair is de verdediging van mening dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van de schade door de verdediging, de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 juli 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/661652-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 april 2014 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij aan verdachte is opgelegd een ISD-maatregel, met bevel dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorts bevindt zich bij de stukken de op 1 juli 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/655987-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 oktober 2012 van de politierechter in de rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 58 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met bevel dat dit voorwaardelijke deel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het eind van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken de op 1 juli 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/665874-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 juni 2012 van de politierechter in de rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met bevel dat dit voorwaardelijke deel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het eind van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij vonnis d.d. 27 februari 2013 is een deel van deze voorwaardelijke straf, te weten 1 week, reeds ten uitvoer gelegd. Voor het overige is de proeftijd verlengd met 1 jaar.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen met parketnummers 16/661652-13 en 16/665874-12 worden afgewezen en dat de proeftijd van de onder parketnummer 16/655987-12 voorwaardelijk opgelegde straf wordt verlengd met 1 jaar.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht thans termen aanwezig de proeftijd van bovengenoemde voorwaardelijke straffen, voor zover niet reeds ten uitvoer gelegd, te verkorten tot 30 september 2014.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14f, 38m, 38n, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1: diefstal;
onder 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van 2 jaar.
Bepaalt met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Verkort de proeftijd tot 30 september 2014 van de voorwaardelijk opgelegde straffen met parketnummers 16/661652-13, 16/655987-12 en 16/665874-12.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. E.A.A. van Kalveen en A.M. Verhoef, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2014.
Mr. Schroten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 22 juni 2014 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen
aan het perceel [adres], heeft weggenomen een portemonnee (en/of)
(met daarin een aantal staatsloten) en/of een tablet (merk Apple) in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 22 mei 2014 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen
aan het perceel [adres], heeft weggenomen twee, althans een of
meer laptop(s) (merk Acer en/of Medion) en/of een telefoon (merk Nokia), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of
[benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij
verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van inklimming
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht