ECLI:NL:RBMNE:2014:4791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
16/801005-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van hasjverkoop

In de strafzaak tegen een 26-jarige verdachte heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen en/of afleveren van hasj op 4 oktober 2013. Tijdens de zittingen op 28 mei, 25 augustus, 22 september, 23 september en 25 september 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. J. Verstegen. De officier van justitie vorderde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar contact heeft gehad met een medeverdachte over hasj en dat hij op een gegeven moment met een plastic tas de woning van deze medeverdachte binnenging. Na observatie door een team werd de medeverdachte kort daarna aangehouden, waarbij in zijn auto twee enveloppen met bruine plakken werden aangetroffen. Van deze plakken is één monster als hasjiesj geïdentificeerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), terwijl van de andere twee monsters geen definitieve conclusie kon worden getrokken.

De rechtbank concludeert dat, hoewel de verdachte betrokken was bij de levering van een substantie die op hasjiesj leek, er onvoldoende bewijs is om vast te stellen dat het daadwerkelijk om hasjiesj ging. Gezien de conclusies van het NFI en de verklaringen van de verdachte, oordeelt de rechtbank dat het wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastelegging ontbreekt. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/801005-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 9 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014, 25 augustus 2014, 22 september 2014, 23 september 2014 en 25 september 2014. De verdachte is op 11, 23 en 25 september 2014 in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. Verstegen, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 4 oktober 2013 tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid hasjiesj buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans een hoeveelheid hasjiesj heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat verdachte een hoeveelheid hasjiesj heeft verkocht. Van uitvoer van verdovende middelen heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op basis van de stukken in het dossier dat verdachte gebeld heeft met medeverdachte [medeverdachte] over hasj of hasjiesj. Kort na een daaropvolgend telefoongesprek waarin verdachte zegt “ik heb wat voor je” heeft het observatieteam waargenomen dat verdachte met een plastic tas in zijn hand de woning van medeverdachte [medeverdachte] binnengaat en kort daarna weer verlaat. Ruim een half uur later ziet het observatieteam dat medeverdachte [medeverdachte] iets in de kofferbak van een auto laadt en met de auto wegrijdt. Medeverdachte [medeverdachte] wordt kort daarna aangehouden.
In de auto waarin medeverdachte [medeverdachte] op 4 oktober 2013 rijdt, worden twee enveloppen met daarin bruine plakken aangetroffen. Van drie van deze plakken is een monster verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI). Het NFI heeft geconcludeerd dat één monster hasjiesj betreft, maar van de andere twee monsters heeft het NFI dat niet kunnen concluderen en opgemerkt dat het materiaal het uiterlijk van hasjiesj heeft.
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] een hoeveelheid van een op hasjiesj gelijkende substantie of een hoeveelheid hasjiesj heeft geleverd. Verdachtes verklaring ter zitting dat het enkel een monster van minder dan 1 gram betrof, acht de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier niet aannemelijk. Echter, of het daadwerkelijk hasjiesj was, kan de rechtbank gelet op de conclusies van het NFI niet vaststellen.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde ontbreekt en zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. P.J.M. Mol en V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 oktober 2013, te Woerden, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een hoeveelheid hasjiesj (te weten een hoeveelheid van ongeveer 433 gram), in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (te weten
naar Duitsland), al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet, en/of
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad;
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 11 lid 4 Opiumwet