ECLI:NL:RBMNE:2014:4761

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
C/16/374674 / HA ZA 14-650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van tussentijds hoger beroep in medische aansprakelijkheidszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F. Roth, een verzoek ingediend voor tussentijds hoger beroep tegen een eerdere beschikking van 21 mei 2014 in een deelgeschilprocedure. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld dat het causaal verband tussen de medische fout van OLVG en de klachten van eiser niet kon worden vastgesteld op basis van de beschikbare rapporten. Eiser was het niet eens met deze beslissing en wilde hiertegen in hoger beroep gaan.

De rechtbank overwoog dat tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure geen hogere voorziening openstaat, maar dat er in dit geval wel mogelijkheden zijn voor tussentijds hoger beroep. De rechtbank stelde vast dat de beslissing over de causaliteit in de deelgeschilprocedure een bindende kracht heeft en dat er geen nieuwe feiten of juridische misslagen waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om tussentijds hoger beroep moest worden toegestaan, omdat dit in het belang van de proceseconomie was.

De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de procedure in hoger beroep. De beslissing om het hoger beroep toe te staan werd op 3 september 2014 openbaar uitgesproken door mr. H.M.M. Steenberghe, met ondertekening door mr. D. Wachter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/374674 / HA ZA 14-650 MAR
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.F. Roth,
tegen
1. de stichting
STICHTING ONZE LIEVE VROUWE GASTHUIS,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,
2.
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ VOOR INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK B.A.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. E.J.C. de Jong.
Partijen worden hierna [eiser], OLVG en MediRisk genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juli 2014 met producties,
  • de brief van 4 augustus 2014, met het verzoek verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds appel,
  • het faxbericht van 21 augustus 2014 van OLVG en MediRisk,
  • het faxbericht van 22 augustus 2014 van [eiser].
1.2.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De overwegingen

2.1.
Bij beschikking van 21 mei 2014 in de deelgeschilprocedure met zaaknummer/rekestnummer C/16/343842 / HA RK 13-116 heeft deze rechtbank - voor zover hier van belang - het verzoek van [eiser] om te bepalen dat de door neuroloog Vermeulen in zijn rapport van 13 juni 2009 onder vraag 5 vermelde beperkingen in causaal verband staan met het onzorgvuldig medisch handelen door OLVG op 3 maart 2006, afgewezen. Daarbij is samenvattend overwogen dat de rechtbank op dít moment, vanwege de te algemeen en te weinig op [eiser] toegespitste rapporten van Vermeulen, het causaal verband tussen kort gezegd de medische fout en de klachten en beperkingen van [eiser] niet kan vaststellen, waarmee niet vaststaat dat het causaal verband er niet is. De cruciale vraag of de thans resterende klachten en beperkingen die [eiser] ondervindt hun oorzaak vinden in de medische fout, te weten het verrichten van een operatie in eerste instantie op het verkeerde lumbale niveau, behoeft deskundige beantwoording.
2.2.
[eiser] wil van de hiervoor onder 2.1. genoemde uitspraak in hoger beroep. Het verzoek daartoe heeft [eiser] tijdig ingediend.
2.3.
Bij de beoordeling van het verzoek tussentijds hoger beroep toe te staan stelt de rechtbank het volgende voorop. Tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure staat op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open. In artikel 1019cc lid 1 Rv wordt de deelgeschilbeschikking voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Op grond van het derde lid van artikel 1019cc Rv kan in de bodemprocedure bij het gerechtshof hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen, als van een tussenvonnis. Voor het instellen van hoger beroep voorafgaand aan het eindvonnis van de rechtbank in de bodemprocedure loopt een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de eerstdienende dag in de bodemprocedure. De bodemrechter dient voor dit tussentijds appèl verlof te verlenen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv alsmede de jurisprudentie over artikel 337 Rv (Hoge Raad 23 januari 2004, NJ 2005/510).
2.4.
In dit geval is in de beschikking in de deelgeschilprocedure - kort gezegd - beslist dat de causaliteit niet kan worden vastgesteld aan de hand van het rapport van Vermeulen, en daarmee is een beslissing gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Anders dan OLVG en MediRisk betogen is deze beslissing naar het oordeel van de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven in de zin van laatstgenoemd artikel. Kennelijk gaan OLVG en MediRisk van het uitgangspunt uit dat de beslissing dat het gestelde causale verband ontbreekt, geen zonder voorbehoud gegeven beslissing is. OLVG en MediRisk kunnen hierin niet gevolgd worden. Immers, er is geen principieel onderscheid tussen de beslissing dat het gestelde causaal verband aanwezig is en de beslissing dat dat niet het geval is.
Voorts achten OLVG en MediRisk van belang dat de rechtbank heeft overwogen dat met haar oordeel niet vaststaat dat het causale verband niet aanwezig is. Deze overweging laat onverlet dat de rechtbank in zoverre wel over de causaliteit zonder voorhoud heeft beslist dat het gestelde causale verband niet voortvloeit uit thans reeds beschikbare rapporten. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan in dat geval op grond van artikel 1019cc lid 3 Rv onder a daarvan in de bodemprocedure hoger beroep worden ingesteld als van een tussenvonnis, met dien verstande dat de appellant in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op verzoek van één van de partijen. Hetgeen OLVG en MediRisk hebben aangevoerd over het gebruik dat [eiser] van de deelgeschilprocedure maakt, is voor de toepassing van het toetsingskader van het verzoek tot het openstellen van hoger beroep niet relevant.
2.5.
[eiser] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat er geen nieuwe feiten zijn op grond waarvan de rechtbank zou kunnen terugkomen op de in het deelgeschil gegeven beslissing en dat er evenmin gronden zijn om aan te kunnen nemen dat er sprake is van een zodanige juridische misslag dat dit een reden zou zijn om terug te komen op de gegeven beslissing in de deelgeschilprocedure. De vordering die thans in de dagvaardingsprocedure wordt voorgelegd is grotendeels gelijk aan het verzoek van [eiser] in de deelgeschilprocedure. Het belang van [eiser] om reeds nu in de gelegenheid te worden gesteld om van de deelgeschilprocedure in beroep te kunnen gaan is gelegen in het voorkomen van onnodig te maken proceskosten in eerste aanleg.
2.6.
Nu niet is gesteld of anderszins gebleken dat - kort gezegd - sprake is van nieuwe feiten of een juridische misslag op grond waarvan de (bodem)rechter terug zou kunnen komen op de over de causaliteit gegeven beslissing in het deelgeschil, is de (bodem)rechter gebonden aan die beslissing. De mogelijkheid bestaat dat het gerechtshof daarover in andere zin beslist. De rechtbank ziet hierin en om redenen van proceseconomische aard aanleiding tussentijds hoger beroep toe te staan van de beschikking van 21 mei 2014.
2.7.
In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds appèl zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de procedure in hoger beroep.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
staat hoger beroep toe van de op 21 mei 2014 onder zaaknummer/rekestnummer C/16/343842 / HA RK 13-116 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure;
3.2.
verwijst de zaak hangende het hoger beroep in afwachting van de procedure in hoger beroep naar de parkeerrol van woensdag
1 april 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014. [1]
Omdat mr. H.M.M. Steenberghe buiten staat is dit vonnis te ondertekenen, is het ondertekend door mr. D. Wachter.

Voetnoten

1.type: MAR/4186