ECLI:NL:RBMNE:2014:4755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
16-659329-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij met verdachte die bekent

Op 7 oktober 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1956 en feitelijk verblijvend op een onbekend adres, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep in de periode van 1 juni tot en met 30 september 2013. Tijdens de zittingen op 24 juni en 23 september 2014 werd de zaak behandeld. De verdachte verscheen op de eerste zitting, maar niet op de tweede, waar de inhoudelijke behandeling plaatsvond. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, en de rechtbank kwam tot dezelfde conclusie. Op 30 september 2013 werd bij een onderzoek op het adres van de verdachte een hennepstekkerij aangetroffen met 2991 hennepstekken. De verdachte heeft verklaard dat hij de kwekerij zelf had opgezet en dat hij in juni 2013 was begonnen met de teelt.

De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen had gepleegd, en sprak hem daarvan vrij. Wel werd bewezen verklaard dat hij opzettelijk heeft geteeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, geheel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, met vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-659329-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 7 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
niet als ingezetene ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens,
feitelijk verblijvend op het adres [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 juni en 23 september 2014. De verdachte is op de zitting van 24 juni 2014 in persoon verschenen. De zaak is aangehouden teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog een advocaat in de arm te nemen. De verdachte is op de zitting van 23 september 2014 niet verschenen. Op laatstgenoemde zitting is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 juni tot en met 30 september 2013 in een pand aan de [adres] te [plaats] samen met anderen hennep heeft gekweekt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandigheden
Op 30 september 2013 hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld bij perceel [adres] te [plaats]. Het bleek dat op genoemd adres een hennepstekkerij aanwezig was. In totaal stonden er 2991 hennepstekken. [1]
Een monster werd getest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij de hennepstekkerij er zelf zo heeft neergezet en dat er ongeveer 3000 stekken in de kwekerij aanwezig waren. In juni 2013 is hij begonnen met de stekkerij. [3]
Nadere overwegingen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit heeft medegepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 september 2013 in de gemeente [plaats], opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 2991 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feit zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is en dat dit feit overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om al de nadelige gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen – financieel – belang.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en, in verband met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat verdachte laatstelijk op 20 februari 2014 is veroordeeld tot een geldboete van € 250,- voor een mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, er aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht, met name vanwege de relevante recidive, een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden. De rechtbank zal deze straf geheel voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom (dergelijke) strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarnaast een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden;
beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.V.M. Veldhoen, voorzitter,
mrs. A.C. Schroten en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2013 tot en met 30 september 2013
in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2991, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aantreffen hennepstekkerij met nummer PL2543-2013065511-1, van politie Flevoland, in de wettelijke vorm opgemaakt.
2.Het proces-verbaal Opiumwet met nummer PL2562-2013065511-16, van de politie Flevoland, in de wettelijke vorm opgemaakt.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL2543-2013065511-11, van de politie Flevoland, in de wettelijke vorm opgemaakt.