ECLI:NL:RBMNE:2014:463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen projectbesluit en bouwvergunning voor varkensstallen niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, buren van een varkenshouderij, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, dat een projectbesluit en bouwvergunning had verleend voor de oprichting van twee varkensstallen. Eisers hebben geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit, dat ter inzage heeft gelegen van 16 juni 2011 tot en met 27 juli 2011. De rechtbank oordeelt dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij redelijkerwijs verweten kan worden dat zij geen zienswijzen hebben ingediend. De rechtbank overweegt dat de wijziging van het bestreden besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit, die betrekking heeft op de toevoeging van een voorschrift voor een luchtwasser, niet voldoende is om te concluderen dat eisers in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. De rechtbank wijst erop dat de eisers al in de zienswijzefase hun zorgen over de uitbreiding van de varkenshouderij hadden moeten kenbaar maken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat partijen gewezen zijn op de mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2621

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

5 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser]en [eiseres], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. M. Uittenbosch),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder
(gemachtigden: B. Brandenburg-Stroo en H.P.J. Bartelink)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[A], te [woonplaats], (gemachtigde: H. Vogels).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aan de derde-partij een projectbesluit en een bouwvergunning verleend voor het geheel oprichten van twee varkensstallen op het perceel [adres] te [woonplaats].
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Eisers, verweerder en de derde-partij zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.
De derde-partij exploiteert op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] een varkenshouderij. De onder procesverloop genoemde besluitvorming is gevolgd op een op
31 maart 2010 door de derde-partij ingediende aanvraag ten behoeve van de beoogde uitbreiding van varkenshouderij. Eisers zijn de directe buren van de derde-partij. Zij zijn woonachtig aan de [adres]. Ook hun (orgel)bedrijf is aldaar gevestigd.
3.
Verweerder heeft de beslissing op de aanvraag voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Zijn voornemen om positief te beslissen op het aangevraagde projectbesluit op de voet van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening en de bouwvergunning heeft hij neergelegd in een ontwerpbesluit. Dit ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen voor de duur van zes weken in de periode van 16 juni 2011 tot en met 27 juli 2011. In deze periode kon door eenieder zienswijzen worden ingediend als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb. In deze periode zijn tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend door de Provincie Utrecht. Naar aanleiding van deze zienswijzen zijn aan het projectbesluit voorwaarden verbonden, waaronder – voor zover hier van belang – het verplicht plaatsen van een gecombineerde luchtwasser in de stallen ter reductie van de emissie van ammoniak, fijnstof en geur. Eisers hebben geen zienswijzen ingediend.
4.
Op grond van artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
5.
Nu niet in geschil is dat eisers geen zienswijzen hebben ingediend is het beroep van eisers alleen ontvankelijk wanneer het niet naar voren brengen van zienswijzen hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Zij betogen in dit verband dat het bestreden besluit is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit, vanwege de toevoeging van het voorschrift aangaande de luchtwasser. In beroep richten zij hun pijlen ook alleen op deze wijziging en de daaraan verbonden juridische complicaties.
6.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eisers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen hebben ingediend. Ter zitting hebben eisers desgevraagd toegelicht dat de reden waarom zij in beroep zijn gekomen is gelegen in hun zorgen over de uitbreiding van de varkenshouderij van hun buurman en de gevolgen daarvan voor de geurbelasting in de omgeving, die zij al geruime tijd als zeer hinderlijk ervaren. Het is hen niet in het bijzonder te doen om de luchtwasser. Zij wensen het oordeel van een rechter over de vraag of deze uitbreiding in overeenstemming is met de verleende vergunningen en de voor de varkenshouderij geldende normen. Deze uitbreiding was echter al onderwerp van het ontwerpbesluit en daarmee dus toen al te voorzien, zodat het op de weg van eisers lag om al in de zienswijzefase door middel van het indienen van zienswijzen hun zorgen en hun belangen aan verweerder kenbaar te maken. Dat zij toen de inschatting maakten daarvoor in juridische zin geen aanknopingspunten te hebben, zoals zij ter zitting hebben verklaard, maakt dit niet anders. De toevoeging in het bestreden besluit van het voorschrift met betrekking tot de luchtwasser, is geen wijziging waardoor eisers in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpbesluit. Deze wijziging strekt immers juist tot vermindering van de milieugevolgen (waaronder de geuruitstoot) van de uitbreiding van de varkenshouderij. Deze wijziging kan dus niet verklaren waarom eisers tegen het ontwerpbesluit geen bedenkingen hadden en tegen het definitieve besluit wel. In die wijziging kan dus geen rechtvaardiging worden gevonden voor het niet indienen van zienswijzen.
7.
Nu evenmin is gebleken van andere redenen waardoor het eisers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, is het beroep van eisers niet-ontvankelijk.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen tegen deze uitspraak op de hieronder vermelde wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. drs. S. Lanshage en
mr. A.B. Blomberg, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.