ECLI:NL:RBMNE:2014:4575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
2728594 UC EXPL 14-1325
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kantonrechter oordeelt over kwaliteit van stukadoorswerkzaamheden en wanprestatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een geschil met gedaagde, die onder de naam [bedrijf] handelt, over de kwaliteit van stukadoorswerkzaamheden die door gedaagde zijn uitgevoerd in hun nieuw gebouwde woning. De eisers hebben gedaagde in 2009 ingeschakeld voor stukadoors- en spuitwerkzaamheden en hebben in totaal € 13.440,- betaald. Gedaagde heeft echter zijn werkzaamheden in maart 2010 gestaakt, waarna de eisers een deskundigenonderzoek hebben aangevraagd om de kwaliteit van het geleverde werk te laten beoordelen. De kantonrechter heeft op basis van verschillende rapporten, waaronder die van BouwTechnologie, geconcludeerd dat gedaagde niet tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De kantonrechter oordeelt dat de overeengekomen kwaliteit van het stucwerk niet expliciet was vastgelegd en dat gedaagde slechts een inspanningsverplichting had. De deskundige heeft vastgesteld dat het geleverde stucwerk voldeed aan de normale eisen en dat er geen sprake was van wanprestatie. De vordering van eisers om gedaagde te veroordelen tot betaling van € 25.000,- voor herstelkosten is afgewezen. In reconventie heeft gedaagde betaling van onbetaalde BTW en meerwerk gevorderd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisers de BTW onterecht hebben opgeschort en heeft hen veroordeeld tot betaling van € 2.097,60 aan BTW, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van gedaagde voor meerwerk is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er meerwerk is uitgevoerd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2728594 UC EXPL 14-1325 SW/4247
Vonnis van 7 juli 2014
inzake

1.[eiser sub 1],

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen[eiser sub 1] en [eiseres sub 2],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: K. Out-Maassen van DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen:
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: R.J. Shamier.

1.Het verloop van de procedure

In conventie en reconventie
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 31 maart 2014.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben een conclusie van antwoord in reconventie genomen.
De comparitie is gehouden op 2 juni 2014. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

In conventie en reconventie
2.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben een huis laten bouwen.[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben op 26 augustus 2009 contact opgenomen met [gedaagde] om een offerte op te vragen voor stukadoors- en spuitwerkzaamheden aan de muren en plafonds in hun nieuwe woning. Diezelfde dag is [gedaagde] langs geweest in de woning. In de offerte/opdrachtbevestiging van 29 augustus 2009 van [gedaagde] is onder meer opgenomen:
‘(…) Het stucwerk / pleisterwerk aan de woning (…) zal worden uitgevoerd door [bedrijf].De prijzen: € 12 per m2 ex BTW. (…) De lage prijzen zijn mede omdat de hele woning door mij gestukadoord en latexgespoten wordt.Het spuiten zal maximaal € 7 per m2 ex. BTW gaan kosten en zal worden uitgevoerd door VSA (…)’.
2.2.
[gedaagde] is in oktober 2009 begonnen met stukadoorswerkzaamheden in de woning, maar heeft begin maart 2010 zijn werkzaamheden gestaakt.[eiser sub 1]
2.3.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben aan [gedaagde] in totaal € 13.440,- betaald.
2.4.
Op 23 maart 2010 heeft de heer [A] van het Bedrijfschap Afbouw in opdracht van [gedaagde] het stukadoorswerk beoordeeld. Bij dit bezoek waren partijen aanwezig.
2.5.
Op 4 januari 2011 heeft een expert van ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna ZNEB) in opdracht van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de woning van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] bezocht en het stukadoorswerk beoordeeld. Bij dit bezoek waren partijen aanwezig. Op 7 april 2011 heeft ZNEB een expertiserapport opgesteld.
2.6.
Omdat partijen niet tot overeenstemming konden komen hebben[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de kantonrechter te Utrecht op 18 juli 2011 verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen, nu partijen van mening blijven verschillen over de vraag of het stucwerk correct is uitgevoerd. De kantonrechter te Utrecht heeft op 8 februari 2012 een beschikking afgegeven waarin de kantonrechter de heer drs. [B] van BouwTechnologie tot deskundige heeft benoemd.
2.7.
Op 30 maart 2012 heeft de heer [B] een inspectie uitgevoerd in de woning van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. Bij deze inspectie waren partijen aanwezig. De heer [B] heeft op 29 juni 2012 een rapportage opgesteld.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2014 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.[eiser sub 1]
3.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] leggen - kort gezegd - aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen bestaande overeenkomst.[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen daartoe dat het door [gedaagde] uitgevoerde stucwerk niet voldoet aan de overeengekomen kwaliteit die benodigd was voor een afwerking door latexspuiten. Ondanks verzoeken daartoe is [gedaagde] niet tot herstel overgegaan. Inmiddels is de relatie tussen partijen ernstig verslechterd en dient [gedaagde] de herstelkosten te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist te kort te zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert veroordeling van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om aan hem te voldoen € 2.553,60 ten aanzien van niet betaalde BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur.[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben € 13.440,- aan [gedaagde] betaald, zijnde het overeengekomen bedrag exclusief BTW. De BTW hebben[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onbetaald gelaten. Daarnaast vordert [gedaagde] betaling van € 3.605,70 wegens verricht meerwerk, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur. Het verrichte meerwerk is gespecificeerd in de factuur van 15 maart 2010.[eiser sub 1]
3.5.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering van [gedaagde].
3.6.
Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna - voor zover voor de beoordeling van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Volgens[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voldoet het door [gedaagde] uitgevoerde stucwerk niet aan de overeengekomen kwaliteit, die nodig was voor latexspuiten. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen bestaande overeenkomst.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat vast is komen te staan dat partijen zijn overeengekomen dat het stucwerk in de woning zo zou worden uitgevoerd dat de woning na het stucwerk latex kon worden gespoten. Partijen hebben geen verdere (schriftelijke) afspraken gemaakt, althans dit is niet komen vast te staan, nu hiervoor geen onderbouwing is gegeven.
4.3.
Het laatste rapport, van BouwTechnologie, is opgesteld in opdracht van de rechtbank, en is daarmee een onafhankelijk rapport waarbij de kantonrechter in beginsel zal aansluiten. Partijen hebben afgesproken dat de woning zou worden gestuukt voor een prijs van € 12 per m2 exclusief BTW. De heer [B] van BouwTechnologie heeft in zijn rapport hierover opgemerkt dat deze prijs van toepassing is op het laagste niveau van de markt, waar geen of nauwelijks eisen aan de esthetische prestatie worden gesteld.
4.4.
De deskundige van BouwTechnologie heeft geschreven dat [gedaagde] slechts een inspanningsverplichting had, omdat er geen deugdelijke opdracht aanwezig is. BouwTechnologie heeft geconcludeerd dat
‘een deugdelijke stukadoorslaag was aangebracht’.Ook heeft de deskundige overwogen dat de metingen zeer geringe afwijkingen van de vlakheid laten zien, die voldoen aan de eisen voor de strengste groep 0. Verder heeft [gedaagde] volgens BouwTechnologie aan alle algemene eisen voldaan, omdat [gedaagde] pleisterwerk heeft geleverd
‘dat er niet af valt, geen scheuren vertoont of geen belendende materialen aantast. (…)’Het brengen van het stucwerk naar een groep beter dan 0 valt buiten de normale werkzaamheden van een stukadoor. Het is een uitzonderlijke situatie om het stucwerk in een betere staat te brengen dan het nu is. De deskundige spreekt van de benodigde inzet van een zeer ervaren stukadoor die gewend is monumentaal werk te leveren. Dit is een heel uitzonderlijke situatie. Wil daarvan sprake zijn, dan had verwacht mogen worden dat dit uitdrukkelijk zou zijn bepaald. De kantonrechter houdt het ervoor dat voor een dergelijk uitzonderlijk afleveringsniveau meer moet worden afgesproken dan alleen dat de muur latex moet kunnen worden gespoten. Gelet op de lage prijs die partijen zijn overeengekomen en de beperkte omvang van de gemaakte afspraken mochten[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] er niet vanuit gaan dat stucwerk zou worden geleverd dat van monumentale kwaliteit was. [gedaagde] heeft stucwerk geleverd dat voldoet aan de eisen die normaliter aan stucwerk worden gesteld.
4.5.
Verder dient nog te gelden dat in het rapport van Bedrijfschap Afbouw is vermeld dat een schilder na de uitvoering van “sausklaar” stukadoorswerk altijd plaatselijk wat schuur- en plamuurwerkzaamheden zal moeten uitvoeren alvorens de gestukadoorde oppervlakken te voorzien van een verfsysteem. In het rapport staat ook dat, indien het oppervlak van het stukadoorswerk in de woning van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geschikt moest zijn voor een gespoten verfafwerking, een schilder of spuiter in dat geval het oppervlak van de gestukadoorde afwerking nog diende te schuren en te corrigeren. De spuiter, VSA, heeft niet de kans gekregen om correcties uit te voeren aan het stucwerk. Uit het rapport van Bedrijfschap Afbouw kan, gelet op het bovenstaande, dan ook niet worden geconcludeerd dat het stucwerk niet goed is uitgevoerd.
4.6.
Het rapport van ZNEB is het enige rapport waarin staat dat voor latexspuiten het stucwerk van zeer hoog niveau dient te zijn (groep 0, zijnde de hoogste kwaliteit), waaraan het stucwerk niet voldoet. De kantonrechter is, zoals hierboven reeds is overwogen, met de heer [B] van oordeel dat het stucwerk wel voldoet aan groep 0 en dat een hogere kwaliteit niet kan worden geacht te zijn opgenomen in de tussen partijen bestaande overeenkomst.
4.7.
Gelet op het hiervoor overwogene dient de vordering van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te worden afgewezen.
4.8.
Nu de vordering van[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zal worden afgewezen zullen zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 800,- (2 punten × tarief € 400,00) aan salaris gemachtigde.
In reconventie
4.9.
[gedaagde] heeft betaling van € 2.553,60 gevorderd ten aanzien van niet betaalde BTW. Volgens [gedaagde] heeft hij op 15 maart 2010 aan[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een factuur gezonden voor de volgende posten:
Stucwerk Cascowoning € 11.040,-
Stucstop profielen en hoeken € 750,-
Plaatsen profielen en hoeken € 1.500,-
Extra materialen trap € 150,-
€ 13.440,-
BTW 19% € 2.553,60
€ 15.993,60
Reeds voldaan € 13.440,-
Te betalen
€ 2.553,60
4.10.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betwist de factuur te hebben ontvangen. Volgens[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn alle bedragen inclusief BTW overeengekomen, behalve het stucwerk van € 11.040,-. De betaling van de BTW voor het stucwerk van € 2.097,60 hebben[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] opgeschort, omdat het werk volgens hen gebreken vertoont.
4.11.
Nu, gelet op het hiervoor overwogene, geoordeeld moet worden dat het stucwerk correct is uitgevoerd, is de betaling van de BTW onterecht opgeschort en dienen[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de BTW voor het stucwerk van € 2.097,60 in ieder geval te betalen.
4.12.
Partijen twisten over de vraag of voor de overige posten BTW verschuldigd is. In de offerte is dit niet expliciet vermeld. Op grond van artikel 38 van de Wet op de omzetbelasting is het een ondernemer verboden aan anderen dan ondernemers en publiekrechtelijke lichamen goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in de prijzen zou zijn begrepen. Nu [gedaagde] aan[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] als particulieren een offerte heeft opgesteld is het [gedaagde] verboden aan[eiser sub 1] en [eiseres sub 2], als particulieren, een dienst aan te bieden tegen een prijs met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet bij de prijs zou zijn inbegrepen. In een dit geval is de offerte voor de overige posten derhalve inclusief BTW. De kantonrechter zal derhalve € 2.097,60 aan onbetaalde BTW toewijzen.
4.13.
[gedaagde] vordert betaling van € 3.605,70 wegens verricht meerwerk. Volgens [gedaagde] heeft hij op 15 maart 2010 een meerwerkfactuur gezonden aan[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voor met name het opnieuw plaatsen van hoekprofielen en stucstopprofielen.[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben aangevoerd dat zij de factuur nooit hebben ontvangen. Volgens[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is geen meerwerk afgesproken en is er geen meerwerk uitgevoerd. In de deskundigenrapporten is slechts melding gemaakt van onbetaald gelaten BTW. Verder hebben[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aangevoerd dat zij nooit in verzuim zijn komen te verkeren.
4.14.
De kantonrechter overweegt dat in het rapport van BouwTechnologie van 2 juli 2012 is opgenomen dat [gedaagde] heeft gesteld dat een rekening is ingebracht, welke is voldaan met uitzondering van de BTW. Over enige meerwerkfactuur is kennelijk niet gesproken. Verder heeft de gemachtigde van [gedaagde] in zijn brieven van 21 juni 2011 en 15 april 2013 geschreven dat er nog een bedrag van € 2.553,60 open staat. Over een bedrag aan meerwerk is opnieuw niet gesproken.
De kantonrechter is van oordeel dat niet vast staat dat partijen meerwerk zijn overeengekomen, noch dat daadwerkelijk meerwerk is verricht. Ook staat niet vast dat[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de meerwerkfactuur hebben ontvangen. [gedaagde] heeft[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] er nooit op gewezen dat er nog een bedrag ten aanzien van meerwerk nog betaald diende te worden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het gevorderde ten aanzien van dit gestelde meerwerk moet worden afgewezen.
4.15.
[gedaagde] heeft betaling gevorderd van de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur tot de voldoening.[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben aangevoerd dat zij de factuur ten aanzien van de BTW niet hebben ontvangen, zodat zij niet in verzuim zijn komen te verkeren. Het Burgerlijk Wetboek gaat uit van de zogenaamde ontvangsttheorie, die inhoudt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring die persoon moet hebben bereikt om haar werking te kunnen hebben. Nu[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betwist dat zij de factuur heeft ontvangen, had het op de weg van [gedaagde] gelegen aan te tonen dat deze factuur wel door[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is ontvangen, hetgeen hij heeft nagelaten. Om die reden kan de kantonrechter niet beslissen dat[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de factuur hebben ontvangen. [gedaagde] heeft[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] echter bij brief van 21 uni 2011 gesommeerd de factuur (voor een bedrag van € 2.553,60) te voldoen, zodat[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vanaf 2 juli 2011 (zijnde een dag na de gestelde termijn in de brief) in verzuim verkeerden met de betaling van de BTW. De rente zal derhalve worden toegewezen over de verschuldigde BTW van € 2.097,60 vanaf 2 juli 2011 tot de voldoening.
4.16.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 350,- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is slechts toewijsbaar, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De vordering van [gedaagde] gaat het in het Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht, in ruime mate te boven. Uit de stellingen van [gedaagde] kan niet worden afgeleid dat hij duidelijk meer buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt dan in dit tarief is besloten. De door [gedaagde] gemaakte kosten moeten dan ook als onredelijk worden aangemerkt, voor zover zij het forfaitaire tarief overschrijden. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot de staffel van de kantonrechters, zijnde € 300,-.
4.17.
Nu beide partijen in reconventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld zal de kantonrechter de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 800,-;
in reconventie
veroordeelt[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om aan [gedaagde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.397,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.097,60 vanaf 2 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.