In deze zaak gaat het om de uitkering van een levensverzekering na de echtscheiding van [gedaagde] en [A]. [gedaagde] was gehuwd met [A] op huwelijkse voorwaarden en na de echtscheiding is er een convenant opgesteld waarin de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is geregeld. [A] heeft een levensverzekering bij De Amersfoortse, waarvan de begunstiging niet is gewijzigd na de echtscheiding. Na het overlijden van [A] vordert [eiseres], de nieuwe partner van [A], de uitkering van de levensverzekering van [gedaagde], die deze heeft ontvangen. De rechtbank moet beoordelen of de uitkering aan [gedaagde] toekomt of aan [eiseres]. De rechtbank oordeelt dat de uitkering in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan [A] toekwam en dat het onaanvaardbaar zou zijn dat [gedaagde] de uitkering behoudt. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het bedrag van € 58.266,70, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.