ECLI:NL:RBMNE:2014:4528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
C-16-334229 - JE RK 12-3267
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering met vaststelling van voorlopige omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R). De vader had op 5 maart 2014, via zijn advocaat mr. V.C. Serrarens, een verzoek ingediend om de aanwijzing van 20 februari 2014 te laten vervallen, die de omgang met zijn kinderen had beperkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2014 waren de vader en zijn advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het LJ&R en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder was niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen onder toezicht staan van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht en dat de ondertoezichtstelling loopt tot 20 maart 2015. De rechtbank had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die verlengd was tot 20 juli 2014. De kinderrechter oordeelde dat de brief van het LJ&R, waarin de omgang met de kinderen werd beperkt, in strijd was met de wet, omdat deze gericht was aan de niet met het gezag belaste ouder. Daarom verklaarde de kinderrechter deze aanwijzing vervallen.

De kinderrechter heeft vervolgens een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader eenmaal per twee weken begeleid contact met zijn kinderen heeft. De beslissing over een definitieve omgangsregeling is aangehouden tot 15 juli 2014, zodat de zaak gelijktijdig met het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing behandeld kan worden. De kinderrechter verzocht de vader en het LJ&R om informatie aan te leveren over de uitvoering van de voorlopige omgangsregeling, zodat een nieuwe zittingsdatum kan worden bepaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
Vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing
Zaak-/rolnummer: C/16/364402 / JE RK 14-605
Beschikking van de kinderrechter van 9 april 2014
in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: de vader en/of verzoeker,
tegen
de gezinsvoogdij-instelling
het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering Rotterdam,
(mede) kantoorhoudende te Rotterdam,
verweerder,
hierna te noemen: het LJ&R en/of verweerder.
De kinderrechter merkt naast de verzoeker en verweerster als belanghebbenden aan:
-
[de moeder]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: de moeder,
- de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,
(mede) kantoorhoudende te Utrecht,
hierna te noemen: de Raad.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 5 maart 2014 heeft de vader, middels zijn advocaat, mr. V.C. Serrarens, een verzoek ingediend strekkende tot vervallenverklaring van de aanwijzing van het LJ&R van 20 februari 2014.
1.2.
Op 26 maart 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
  • de vader met zijn advocaat, mr. V.C. Serrarens,
  • de heer R. [A] en de heer [B], vertegenwoordigers namens het LJ&R,
  • de heer H.J. Oosterbeek, vertegenwoordiger namens de Raad.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de moeder niet verschenen.
2. Verloop van de procedure
2.1.
De minderjarigen
-
[minderjarige sub 1], geboren op [2008] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige sub 1],
-
[minderjarige sub 2], geboren op [2009] te [geboorteplaats]
nader te noemen: [minderjarige sub 2] en
-
[minderjarige sub 3], geboren op [2012] te [geboorteplaats]
nader te noemen: [minderjarige sub 3]
zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. De ondertoezichtstelling wordt uitgeoefend door de het LJ&R. De ondertoezichtstelling loopt tot 20 maart 2015. Bij beschikking van 27 februari 2014 heeft de rechtbank een eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 juli 2014.
2.2.
Op 20 februari heeft het LJ&R een brief geschreven aan de vader. Deze brief is aangeduid als waarschuwing en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Het LJ&R heeft besloten dat de bezoeken tussen u en uw kinderen teruggedraaid worden van 1 keer in de 2 weken naar 1 keer in de 4 weken. (…) De bezoekregeling tussen uw partner, mevrouw [de moeder], en de kinderen zal blijven bestaan en zal door de heer [A] en de pleegzorgwerker begeleid worden. Het LJ&R geeft hierbij aan dat u bij deze bezoeken niet aanwezig bent en dat mevrouw [de moeder] alleen naar de bezoeken komt. Indien u toch op het aders verschijnt waar de begeleide bezoeken plaats vinden, zal dit ook consequenties hebben voor de begeleide omgang van 1 keer in de 2 weken tussen de moeder en de kinderen. Het aankomende bezoek van 26 februari 2014 zal alleen plaats vinden met de moeder en de kinderen. Het LJ&R verzoekt u om niet aanwezig te zijn tijdens dit bezoek. Mocht het in de toekomst toch nog één keer op zo’n dusdanige wijze escaleren, waarbij de hulpverleners zich bedreigd voelen, dan zullen de bezoeken tussen u en uw kinderen stop gezet worden, omdat dit niet in het belang is van uw kinderen en de voorgang van de hulpverlening.”
2.3.
De raadsvrouw heeft daarop namens de vader een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank met de volgende verzoeken:
I. (primair) nietigverklaring van de aanwijzing met als gevolg dat de omgangsregeling van 1 keer per 2 weken herleeft;
II. (subsidiair) de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en de omgangsregeling tussen de kinderen en de minderjarigen vast te stellen op 1 keer per 2 weken.
III. een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

3.Vaststellingen en overwegingen

3.1.
Namens de vader is door zijn advocaat onder andere naar voren gebracht dat de aanwijzing van LJ&R niet mogelijk was en dat de inperking van het contact tussen de vader en de kinderen teruggedraaid moet worden. De vader heeft onder andere aangegeven dat LJ&R hem dingen belooft maar geen daadwerkelijke hulp biedt; bovendien, zo stelt de vader, heeft er geen confrontatie met LJ&R plaatsgevonden waar de kinderen bij waren, omdat ze in de auto zaten.
Namens LJ&R is onder andere naar voren gebracht dat het erom gaat dat de vader zijn boosheid uit in aanwezigheid van de kinderen en dat dat niet in hun belang is en dat zij daar ook behoorlijk overstuur van zijn geweest. Met de brief van 20 februari 2014 heeft LJ&R bedoeld een signaal naar de vader af te geven.
Door de Raad is onder andere naar voren gebracht dat de vader klaarblijkelijk moeite heeft zijn emoties te beheersen en dat het de vraag is of de vader in staat zal zijn lering te trekken uit een en ander.
3.2.
De kinderrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:258 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen.
Ingevolge artikel 1: 263a van het BW kan de stichting, bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de Jeugdzorg, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling geldt de beslissing van de stichting als een aanwijzing. Artikel 259 en 260 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.3.
De kinderrechter is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande de brief van LJ&R van 20 februari 2014 is aan te merken als een aanwijzing. Nu deze aanwijzing gericht is aan de niet met het gezag belaste ouder en inhoudt een beperking van het contact tussen de niet met het gezag belaste ouder en het kind, is deze aanwijzing in strijd met de wet, zodat de kinderrechter deze aanwijzing vervallen zal verklaren.
3.4.
De kinderrechter overweegt voorts als volgt. Ingevolge artikel 263a lid 2 BW heeft de kinderrechter de bevoegdheid om zelf een omgangsregeling vast te stellen die hem in het belang van de minderjarige(n) wenselijk voorkomt.
De kinderrechter overweegt in verband hiermee het volgende. De verbaal agressieve en intimiderende wijze waarop de vader soms communiceert is voor het LJ&R aanleiding geweest de omgang tussen de vader en de kinderen te beperken. Namens het LJ&R is ter terechtzitting naar voren gebracht dat de met de aanwijzing beoogde beperking van de omgang bedoeld is als signaal naar vader toe en dat er verder geen contra-indicaties voor een omgangsregeling zijn. De kinderrechter stelt vast dat de intimiderende wijze waarop vader communiceert, waarvan hij ook ter terechtzitting blijkt heeft gegeven – wanneer dit gebeurt in het bijzijn van de kinderen – niet goed voor de kinderen is. De kinderrechter zal de vader in de gelegenheid stellen te laten zien dat hij in staat is in het belang van de kinderen zijn onvrede niet tot uitdrukking te brengen waar zijn kinderen bij aanwezig zijn. In verband daarmee zal de kinderrechter een voorlopige omgangsregeling vaststellen die neerkomt op de regeling die gold voor de schriftelijke aanwijzing van 20 februari 2014, in die zin data hij eenmaal per twee weken begeleid contact zal hebben met de kinderen.
Afhankelijk van de wijze waarop de omgangsregeling de komende tijd verloopt zal de kinderrechter te zijner tijd een definitieve regeling vaststellen.
De kinderrechter zal de beslissing aangaande de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen aanhouden tot de zitting waarop het (aangehouden deel van het) verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voortgezet zal worden (zie hiervoor de beschikking van de kinderrechter van 27 februari 2014 met kenmerk C/16/361662 / JE RK 14-283).
3.5.
LJ&R en de vader kunnen de kinderrechter informeren omtrent de uitvoering van de voorlopige omgangsregeling. De kinderrechter verzoekt de vader en het LJ&R om de informatie uiterlijk vijf werkdagen voor de in het dictum genoemde
pro formadatum schriftelijk aan te leveren. Afhankelijk van de verstrekte informatie zal de kinderrechter de griffier verzoeken een nieuwe datum voor verdere behandeling te bepalen en belanghebbenden in dat geval opnieuw op te roepen.
Beslissing
De kinderrechter
3.1.
verklaart vervallen de schriftelijke aanwijzing van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering van 20 februari 2014;
3.2.
stelt vast de volgende voorlopige omgangsregeling;
de vader heeft eenmaal per twee weken begeleid contact met de kinderen;
3.3.
houdt de beslissing ten aanzien van een definitieve omgangsregeling aan tot de
pro forma datum15 juli 2014, zodat de onderhavige zaak tegelijk met het reeds aangehouden verzoek tot machtiging uithuisplaatsing behandeld kan worden, in afwachting van de informatie als bedoeld in rechtsoverwegingen 3.4 en 3.5;
3.4.
verzoekt de vader en het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering uiterlijk op 4 juli 2014 de informatie aan te leveren zoals hierboven vermeld;
3.5.
verzoekt
de griffier, afhankelijk van de dan verkregen informatie een nadere zittingsdatum te bepalen;
3.6.
met verzoek aan
de griffierom de partijen en de andere belanghebbenden op te roepen tegen een nader te bepalen tijdstip.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J.G. van Osta, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 9 april 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van J.T. Maalderink, griffier.