ECLI:NL:RBMNE:2014:4470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
C-16-314484 - HA ZA 11-1756
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake DB Schenker Rail Nederland N.V. tegen Lloyd's Register Rail Europe B.V. en anderen over treinveiligheidssystemen en contractuele verplichtingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde DB Schenker Rail Nederland N.V. (hierna: DB Schenker) betaling van een bedrag van € 3.592.023,70 en schadevergoeding van € 5.391.844,00 van Lloyd's Register Rail Europe B.V. (hierna: LRRE) en andere gedaagden. De vorderingen waren gebaseerd op de niet-nakoming van contractuele verplichtingen met betrekking tot de installatie van treinveiligheidssystemen op locomotieven die op de Betuwelijn opereren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomsten tussen partijen, de Prototype Development Agreement (PDA) en de Supply and Installation Agreement (SIA), niet zijn ontbonden en dat LRRE niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van DB Schenker afgewezen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd en de gestelde schade niet was aangetoond. In reconventie vorderde LRRE betaling van € 653.883,00 voor kosten die zij had gemaakt om problemen met de treinveiligheidssystemen op te lossen. De rechtbank oordeelde dat DB Schenker deze kosten moest vergoeden, omdat de oorzaak van de problemen bij ProRail lag, en kende LRRE een bedrag van € 598.970,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank veroordeelde DB Schenker in de proceskosten van zowel conventie als reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/314484 / HA ZA 11-1756
Vonnis van 1 oktober 2014
in de zaak van
naamloze vennootschap
DB SCHENKER RAIL NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.A. de Jong te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LLOYD'S REGISTER RAIL EUROPE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de buitenlandse vennootschap
LLOYD'S REGISTER EMEA,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, mede gevestigd te Amsterdam,
3. de buitenlandse vennootschap
LLOYD'S REGISTER RAIL LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. F.P. Richel te Utrecht.
Partijen zullen hierna worden genoemd:
  • DB Schenker (eiseres in conventie/verweerster in reconventie),
  • LRRE c.s. (alle gedaagden in conventie/eiseressen in reconventie),
  • LRRE (gedaagde in conventie/eiseres in reconventie sub 1),
  • LR EMEA (gedaagde in conventie/eiseres in reconventie sub 2) en
  • LRRL (gedaagde in conventie/eiseres in reconventie sub 3).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 maart 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2012
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens akte overlegging productie in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de akte uitlating productie zijdens LRRE c.s., tevens akte wijziging van eis in reconventie
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Betuwelijn is een goederenspoorlijn die loopt vanaf de Maasvlakte in de haven van Rotterdam tot de Nederlands-Duitse grens bij Zevenaar en is in juni 2007 in gebruik genomen. De Betuwelijn is onder te verdelen in een deel dat vlakbij en parallel aan de rijksweg A15 loopt (hierna: het A15‑tracé), een deel dat vanaf de Maasvlakte tot het A15‑tracé loopt (hierna: de Havenspoorlijn) en een deel dat vanaf Zevenaar tot aan de Nederlands-Duitse grens loopt. Locomotieven moeten zijn uitgerust met het treinveiligheidssysteem “
European Train Control System” (hierna: ETCS) Level 2 om gebruik te mogen maken van het A15-tracé. Dit gold tot 1 juli 2009 ook voor de Havenspoorlijn.
2.2.
Railion Nederland N.V. (hierna: Railion), een rechtsvoorganger van DB Schenker, en NedTrain Consulting B.V. (hierna: NedTrain), een rechtsvoorganger van LRRE, hebben op 3 juli 2006 twee overeenkomsten gesloten, de
“Prototype Development Agreement”(productie 4 DB Schenker; hierna: de PDA) en de
“Supply and Installation Agreement”(productie 3 DB Schenker; hierna: de SIA). De PDA en de SIA hebben betrekking op de installatie door NedTrain van ETCS Level 2 (inclusief de veiligheidssystemen ATB STM en PZB STM) in 21, op de Betuwelijn in te zetten locomotieven van Railion.
2.3.
Op de PDA en de SIA zijn algemene voorwaarden van toepassing, de RVOI. Artikel 16.11 van de RVOI luidt als volgt:
“The client’s right to claim default on the part of the consultancy shall lapse where the client has not made a written and reasoned protest on the matter to the consultancy in writing without delay after discovering the default or after it could reasonably be expected to have discovered the default. The rights referred to here shall in any case lapse if such protest is not made at the latest within five years starting from the end of the commission, and done in the manner stated above. Any right of action shall lapse if legal action has not commenced within two years of making such protest”.
2.4.
DB Schenker en LRRE hebben in aanvulling op de PDA en de SIA op 13 maart 2009 een overeenkomst gesloten, de
“Variation”, die ziet op de installatie door LRRE van (ook) ETCS Level 1 in de 21 locomotieven van DB Schenker (productie 6 DB Schenker; hierna: de Variation). De achtergrond van de Variation is dat locomotieven die gebruikmaken van de Havenspoorlijn vanaf 1 juli 2009 dienen te beschikken over ETCS Level 1 (in plaats van ETCS Level 2).
2.5.
In de eerste helft van 2009 werden storingen geconstateerd in de radioverbinding tussen de locomotieven en de spoorweginfrastructuur; de software van het in de locomotieven geïnstalleerde ETCS communiceerde niet goed met de software van de spoorweginfrastructuur (hierna: het radioprobleem). LRRE heeft het radioprobleem verholpen. De oorzaak van het radioprobleem lag bij ProRail B.V. (hierna: ProRail), de beheerder van de spoorweginfrastructuur.
2.6.
In september 2009 werd schade aan door LRRE geïnstalleerde radars van locomotieven geconstateerd (hierna: het radarprobleem). LRRE heeft het radarprobleem verholpen door de schade te repareren en de radars te herpositioneren.
2.7.
De onderhavige procedure is in augustus 2011 geëntameerd. Bij e-mail van 17 mei 2013 heeft LRRE c.s. aan DB Schenker het volgende schikkingsvoorstel gedaan:
“I would like to propose that we would be willing to withdraw all of our counterclaims if DB Schenker were willing to withdraw all of its claims, and each party would be responsible for their own legal costs incurred to date”.
2.8.
Bij e-mail van 12 juli 2013 heeft (de advocaat van) DB Schenker als volgt aan (de advocaat van) LRRE c.s. bericht:
“[…] Ik kan u bevestigen dat cliënte bereid is om haar moverende reden deze kwestie af te doen met gesloten beurzen. Cliënte meent wel dat hier een vaststellingsovereenkomst voor dient te worden gesloten waarbij de overeengekomen garantiebepalingen met betrekking tot de leveringen van uw cliënten vanzelfsprekend gehandhaafd blijven. […]”.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
DB Schenker vordert, na vermeerdering van eis, samengevat:
I.
primair
a. hoofdelijke veroordeling van LRRE c.s. tot betaling van € 3.592.023,70, zijnde
het totaalbedrag dat DB Schenker aan LRRE heeft betaald,
b. hoofdelijke veroordeling van LRRE c.s. tot betaling van € 5.391.844,00 aan
schadevergoeding, althans van een schadevergoeding op te maken bij staat,
II.
subsidiair
hoofdelijke veroordeling van LRRE c.s. tot betaling van € 3.592.023,70, zijnde
het totaalbedrag dat DB Schenker aan LRRE heeft betaald,
III.
primair en subsidiair
nakoming van de SIA en de PDA vóór 31 december 2011, althans vóór een door de
rechtbank vast te stellen datum, op straffe van verbeurte van een dwangsom
en hoofdelijke veroordeling van LRRE c.s. tot betaling van rente en kosten.
3.2.
LRRE c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
LRRE c.s. vordert, na wijziging van eis en vermindering van de gewijzigde eis, samengevat:
primair
een verklaring voor recht dat DB Schenker en LRRE c.s. een minnelijke regeling hebben bereikt waarbij partijen tegen finale kwijting over en weer afstand hebben gedaan van alle in deze procedure ingestelde vorderingen met, voor zover nodig, royement van deze procedure,
DB Schenker te gebieden zich te onthouden van het instellen van een rechtsvordering die DB Schenker al in deze procedure heeft ingesteld althans daar onderdeel van uitmaakt,
veroordeling van DB Schenker tot betaling van kosten,
subsidiair
veroordeling van DB Schenker tot betaling van € 653.883,00, met rente en kosten.
3.4.
DB Schenker voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie voor zover gericht tegen LRRL moeten worden afgewezen. Anders dan DB Schenker meent, betekent het enkele feit dat de heer [A], de contactpersoon voor LRRE, zich in zijn aan DB Schenker verzonden e‑mails mede heeft gepresenteerd als
“Director Lloyd’s Register Rail Limited”nog niet dat LRRL partij is geworden bij de PDA, de SIA en/of de Variation. De vorderingen in conventie, die alle zijn gebaseerd op de contractuele relatie(s) tussen DB Schenker en LRRE, zijn al daarom niet toewijsbaar jegens LRRL.
4.2.
De rechtbank zal eerst de primaire vordering in reconventie behandelen omdat deze vordering in reconventie tevens strekt tot verweer in conventie, en bij gegrondheid van deze vordering/dat verweer alle vorderingen in conventie moeten worden afgewezen.
in reconventie
4.3.
LRRE c.s. legt aan haar primaire vordering het volgende ten grondslag. Uit de e‑mail van 12 juli 2013 van DB Schenker (zie 2.8) blijkt dat DB Schenker het door LRRE bij e-mail van 17 mei 2013 gedane voorstel om de onderhavige kwesties met gesloten beurzen te schikken, heeft geaccepteerd. Daaraan doet volgens LRRE c.s. niet af dat DB Schenker in haar e-mail de voorwaarde heeft vermeld dat de overeengekomen garantiebepalingen gehandhaafd moeten blijven; over al overeengekomen garantiebepalingen behoeft immers geen overeenstemming te worden bereikt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat partijen geen minnelijke regeling zijn overeengekomen. LRRE mocht er niet op vertrouwen dat DB Schenker met haar voorwaarde dat de overeengekomen garantiebepalingen werden gehandhaafd, beoogde een dode letter tot voorwerp van de schikking te maken dan wel beoogde die kwestie buiten de schikking te houden. Mr. Richel heeft mr. De Jong gebeld en voorgesteld om die voorwaarde uit het concept van de vaststellingsovereenkomst te halen omdat die voorwaarde volgens hem een dode letter was. Mr. De Jong heeft daarop geantwoord dat hij bij het schrijven van zijn e-mail van 17 mei 2013 de overeenkomst er niet op had nageslagen, maar dat opname in de overeenkomst
danweinig zin had (akte LRRE van 16 oktober 2013, blz. 4 onderaan; onderstreping toegevoegd, rechtbank). Gelet hierop mocht mr. Richel er niet op vertrouwen dat mr. De Jong de voorwaarde namens zijn cliënt prijsgaf. Dat DB Schenker nu stelt dat het probleem zit in nog niet volledig opgeleverde software in plaats van gebreken in reeds geleverde software, zodat zou kunnen worden gezegd dat van een “garantie” nog geen sprake kan zijn, maar DB Schenker eigenlijk nog oplevering van die laatste software (plus de bijbehorende garantie) wil, doet hier niet aan af. Uit de in eerste instantie door mr. De Jong gestelde voorwaarde dat de overeengekomen garantiebepalingen moesten worden gehandhaafd, moest LRRE afleiden dat DB Schenker niet onvoorwaardelijk akkoord ging.
in conventie
4.5.
DB Schenker vordert primair onder a. een bedrag van € 3.592.023,70. DB Schenker legt, naar de rechtbank begrijpt, aan die vordering ten grondslag dat zij dit bedrag in het kader van de overeenkomsten in totaal aan LRRE heeft betaald en dat LRRE dit totaalbedrag aan DB Schenker dient terug te betalen omdat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.6.
Deze grondslag kan de vordering niet dragen. De overeenkomsten zijn niet ontbonden, zodat van een verplichting van LRRE tot ongedaanmaking van de door haar van DB Schenker ontvangen betalingen, dus een verplichting tot terugbetaling, geen sprake is. Voor zover DB Schenker stelt dat het gevorderde bedrag van € 3.592.023,70, evenals het onder b. gevorderde bedrag van € 5.391.844,00 (waarover hierna meer), op schade ziet, dan heeft zij die stelling niet onderbouwd.
4.7.
DB Schenker vordert primair onder b. een bedrag van € 5.391.844,00 aan schadevergoeding althans van een schadevergoeding op te maken bij staat. DB Schenker legt aan die vordering ten grondslag dat zij schade heeft geleden doordat LRRE niet (tijdig) ETCS in de locomotieven heeft geïnstalleerd of, anders gezegd (overeenkomstig de door partijen gebruikte terminologie), de locomotieven niet (tijdig) heeft geretrofit. DB Schenker verwijst voor de onderbouwing van de door haar gestelde schade en van het door haar gestelde schadebedrag van € 5.391.844,00 naar een schaderapport van EconoVision (productie 34 DB Schenker; hierna: het schaderapport).
4.8.
LRRE c.s. betwist dat LRRE de locomotieven niet tijdig heeft geretrofit. LRRE c.s. stelt dat LRRE tijdens een bijeenkomst op 18 juni 2008 met DB Schenker heeft afgesproken dat de “
homologation”(hierna: homologatie) van ETCS Level 2 uiterlijk in december 2008 zou plaatsvinden en dat LRRE die afspraak is nagekomen (zie nummer 34 e.v. conclusie van antwoord in conventie). Volgens LRRE c.s. was de retrofitting van alle 21 locomotieven op 12 december 2008 gereed, zijn op die dag de ETCS Level 2 ISA Statements bij Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) ingediend en heeft IVW op 9 januari 2009 de zogeheten Vgb3-verklaring afgegeven.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in debat dat DB Schenker afstand heeft gedaan van haar recht om LRRE aan te spreken voor (mogelijke) schade tot en met 30 juni 2008. DB Schenker heeft de gestelde afspraak niet gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de afspraak is gemaakt. De afspraak moet in elk geval zo worden begrepen dat als de gestelde termijn zou worden gehaald, LRRE tijdig is nagekomen en DB Schenker bijgevolg geen aanspraak zou hebben op schadevergoeding.
4.10.
In het kader van de afspraak moet onder ‘homologatie van ETCS Level 2 uiterlijk in december 2008’ kennelijk worden verstaan dat LRRE uiterlijk in december 2008 alle retrofitwerkzaamheden aan de 21 locomotieven zou hebben voltooid om tot homologatie te kunnen komen. De homologatie als zodanig - de afgifte van de verklaring van geen bezwaar (de Vgb-verklaring) na de vaststelling dat wordt voldaan aan alle eisen - geschiedt immers door derden (toentertijd door IVW, thans door ILT) en is dus een activiteit die zich in beginsel buiten de invloedsfeer van partijen bevindt.
4.11.
DB Schenker heeft niet gemotiveerd weersproken dat de retrofitting van de 21 locomotieven op 12 december 2008 gereed was. Dit is binnen de afgesproken termijn; LRRE heeft dan ook aan de afspraak van 18 juni 2008 voldaan. Het schaderapport ziet op schade die tot begin 2009 zou zijn geleden. De rechtbank leidt daaruit af dat die schade uitsluitend betrekking heeft op de (volgens DB Schenker) niet‑tijdige installatie van ETCS Level 2, de installatie waarop de afspraak van 18 juni 2008 zag. Op dit punt is LRRE echter niet tekortgeschoten; LRRE heeft de laatstelijk nader overeengekomen termijn gehaald. De bij het schaderapport begrote schade van € 5.391.844,00, of andere schade die volgens DB Schenker is ontstaan ten gevolge van niet‑tijdige installatie van ETCS Level 2, is daarom niet toewijsbaar.
4.12.
De installatie van ETCS Level 1 is eerst bij de Variation, dus in maart 2009, overeengekomen. Voor zover DB Schenker zich thans op het standpunt stelt dat zij schade heeft geleden doordat LRRE haar verplichtingen uit de Variation niet (tijdig) en/of niet naar behoren is nagekomen DB Schenker heeft bij gelegenheid van de pleidooien gesteld dat de bij de Variation overeengekomen softwareversie SRS 2.3.0d nog steeds niet goed functioneert - dan geldt dat zij (de mogelijkheid van) het bestaan van die schade, in het licht van de stellingen van LRRE c.s., onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.13.
De primaire vordering onder b. moet dan ook worden afgewezen. Ook de subsidiaire vordering van € 3.592.023,70 moet worden afgewezen. De vordering is dezelfde als de niet-toewijsbare primaire vordering onder a. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij onder 4.5 en 4.6 heeft overwogen.
4.14.
DB Schenker vordert tot slot nakoming van de SIA en de PDA. Uit het voorgaande blijkt dat de ETCS Level 2 is geïnstalleerd (en gehomologeerd); de vordering is daarom niet toewijsbaar. Voor zover de vordering tot nakoming moet worden geacht ook betrekking te hebben op de Variation geldt dat DB Schenker, in het licht van het verweer van LRRE c.s., onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van niet-nakoming van de Variation.
4.15.
DB Schenker zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LRRE worden begroot op:
- griffierecht € 3.529,00
- salaris advocaat
16.055,00(5,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 19.584,00
in reconventie
4.16.
LRRE c.s. vordert in reconventie in totaal een bedrag van € 653.883,00. LRRE c.s. legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. Zij heeft het radioprobleem en het radarprobleem verholpen. De niet-voldane kosten in verband met het verhelpen van het radioprobleem bedragen € 598.970,00 en in verband met het verhelpen van het radarprobleem € 54.193,00. Deze kosten moeten in de visie van LRRE c.s. door DB Schenker aan haar worden voldaan, omdat primair DB Schenker opdracht heeft gegeven tot het verhelpen van de problemen en subsidiair sprake is van onverschuldigde betaling c.q. van ongerechtvaardigde verrijking.
4.17.
Met betrekking tot het radioprobleem overweegt de rechtbank als volgt. Het radioprobleem had betrekking op de softwarecommunicatie van de locomotieven van DB Schenker enerzijds en de spoorweginfrastructuur anderzijds. Toen het radioprobleem zich manifesteerde hebben DB Schenker, ProRail en LRRE afgesproken dat in het geval de oorzaak van het radioprobleem bij de (software van de) spoorweginfrastructuur zou liggen, ProRail de kosten zou betalen en in het geval de oorzaak van het radioprobleem bij de (ETCS‑software van de) locomotieven zou liggen, LRRE de kosten zou betalen. LRRE heeft het radioprobleem onderzocht, geconstateerd dat de oorzaak daarvan bij de (software van de) spoorweginfrastructuur lag en het probleem opgelost. De aan de werkzaamheden van LRRE verbonden kosten moeten dus, gelet op voormelde afspraak, door ProRail worden gedragen.
4.18.
Tussen partijen is in geschil of LRRE DB Schenker voor de gemaakte kosten kan of kon aanspreken. DB Schenker stelt zich primair op het standpunt dat LRRE zich niet tot haar, maar (rechtstreeks) tot ProRail moe(s)t wenden.
4.19.
LRRE heeft geen contractuele relatie met ProRail, maar wel een contractuele relatie met DB Schenker (gehad). DB Schenker heeft als vervoerder die met locomotieven gebruikmaakt van de spoorweginfrastructuur een contractuele relatie met ProRail, de beheerder van de spoorweginfrastructuur. DB Schenker heeft onvoldoende onderbouwd, mede in het licht van de hiervoor in 4.17 weergegeven afspraak, dat zij – in geval van schuld aan de zijde van ProRail, die althans tussen de partijen in de onderhavige procedure vaststaat – de kosten van het radioprobleem niet op ProRail zou of had kunnen verhalen. LRRE heeft DB Schenker destijds ook met zoveel woorden uitgenodigd en aangespoord om zich in verband met deze kosten tot ProRail te wenden, maar daarop is DB Schenker toen helemaal niet ingegaan. Gelet op het feit dat het radioprobleem betrekking had op softwarecommunicatie tussen locomotieven van DB Schenker en de spoorweginfrastructuur en gelet op voormelde contractuele relaties ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat LRRE het radioprobleem (mede) op verzoek van DB Schenker heeft opgelost, voor de hand dat LRRE DB Schenker voor de gemaakte kosten aanspreekt (en DB Schenker vervolgens ProRail). De rechtbank gaat er gelet op het vorenstaande van uit dat DB Schenker met haar verzoek om het radioprobleem op te lossen, voor het geval dat mocht komen vast te staan dat dat probleem niet aan LRRE was te wijten (zoals intussen vaststaat), een (extra) opdracht aan LRRE heeft gegeven.
4.20.
DB Schenker stelt subsidiair dat de aanspraak van LRRE is verjaard en beroept zich daarbij op artikel 16.11 van de RVOI (zie 2.3). Volgens DB Schenker zijn meer dan twee jaren verstreken tussen het protest van LRRE en het instellen van deze rechtsvordering en kan ook DB Schenker zich op dit artikellid beroepen.
4.21.
De rechtbank verwerpt het subsidiaire verweer van DB Schenker. Artikel 16.11 van de RVOI is niet voor DB Schenker geschreven, maar voor LRRE; op grond van dit artikellid vervalt het recht van klanten van LRRE om in verband met een klacht over het werk een rechtsvordering in te stellen na verloop van twee jaren nadat die klacht schriftelijk bij LRRE is geuit. Anders dan DB Schenker stelt, valt niet in te zien waarom de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat die termijn van twee jaren ook voor LRRE geldt. Daarbij komt dat wat betreft deze post helemaal geen sprake is van een klacht, maar van een vordering tot nakoming van een gesloten (deel)overeenkomst van opdracht.
4.22.
De kosten van LRRE in verband met het verhelpen van het radioprobleem bedragen € 598.970,00 (na aftrek van een bedrag van € 69.000,00). DB Schenker heeft dit niet betwist. De vordering is dan ook toewijsbaar. Wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW daarover is toewijsbaar vanaf 22 februari 2012, de datum waarop de rechtsvordering werd ingesteld.
4.23.
Met betrekking tot het radarprobleem overweegt de rechtbank als volgt. LRRE c.s. stelt dat de aanvankelijke plaatsing van de radars voldeed aan de specificaties en dat radars zijn vervormd door buitengewone afwijkingen in het spoor of doordat machinisten met een te hoge snelheid door bochten in het spoor zijn gereden. De rechtbank is van oordeel dat LRRE c.s. niet of onvoldoende heeft toegelicht dat het radarprobleem is te wijten aan een omstandigheid die niet voor haar risico komt. Weliswaar stelt LRRE c.s. dat de plaatsing van de radars voldeed aan de specificaties, maar die specificaties zijn opgesteld door LRRE zelf. Dit betekent dat indien en voor zover die specificaties, wat de plaatsing van de radars betreft, onjuist zouden zijn in die zin dat de kans op schade relatief groot is, dat in beginsel voor rekening van LRRE moet komen. Verder geldt dat LRRE c.s. de door haar gestelde spoorafwijkingen waardoor de schade aan de radars volgens haar is ontstaan, niet heeft geconcretiseerd. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of de spoorafwijkingen zodanig abnormaal zijn (geweest) dat LRRE bij de plaatsing van de radars daar redelijkerwijs geen rekening mee hoefde te houden. De rechtbank wijst de vordering van € 54.193,00 dan ook af.
4.24.
DB Schenker zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LRRE worden begroot op € 12.900,00 aan salaris advocaat (5 punten × factor 1,0 × tarief € 2.580,00).
in conventie en in reconventie
4.25.
De rechter mr. S.H. Gaertman, een van de leden van de meervoudige kamer ten overstaan van wie de pleidooien zijn gehouden, heeft dit vonnis niet mede kunnen wijzen om organisatorische redenen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt DB Schenker in de proceskosten, aan de zijde van LRRE c.s. tot op heden begroot op € 19.584,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat onderdeel 5.2 betreft uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt DB Schenker om aan LRRE te betalen een bedrag van € 598.970,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over het toegewezen bedrag vanaf 22 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt DB Schenker in de proceskosten, aan de zijde van LRRE tot op heden begroot op € 12.900,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof, mr. J.K.J. van den Boom en mr. J.W. Frieling, bijgestaan door mr. H.G. van Soolingen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: HvS/4206