ECLI:NL:RBMNE:2014:446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
C/16/360463 / HA RK 14-5
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters van de rechtbank Midden-Nederland

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 6 januari 2014 een verzoek ingediend tot wraking van de leden van de wrakingskamer die op 7 januari 2014 het wrakingsverzoek tegen mr. D.M. Staal, rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker, zou behandelen. Verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechters van de rechtbank Midden-Nederland, en dat mr. P.S. Elkhuizen, een voormalige buurvrouw van verzoeker, lasterlijke uitspraken over hem heeft gedaan. De rechtbank heeft op 24 januari 2014 het wrakingsverzoek in het openbaar behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat mr. Elkhuizen zich had teruggetrokken uit de wrakingskamer en dat dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overige rechters, mr. Bender en mr. Hofman-Bijl, niet vooringenomen waren. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking integraal afgewezen, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing is op 3 februari 2014 openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zaaknummer / rekestnummer: C/16/360463 / HA RK 14-5
beslissing van 3 februari 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdende te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [land],
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij e-mails van 6 januari 2014 heeft verzoeker bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van de leden van de wrakingskamer die op 7 januari 2014 het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van mr. D.M. Staal, rechter commissaris in het faillissement van verzoeker, zou behandelen.
1.2.
Bij e-mail van 6 januari 2014 heeft de griffier van de wrakingskamer verzoeker bericht dat mr. P.S. Elkhuizen, waartegen onderhavig wrakingsverzoek mede gericht is, zich als lid van de bewuste wrakingskamer had teruggetrokken zodra zij vernam dat zij als lid van de wrakingskamer het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek tegen mr. Staal zou gaan behandelen. Voorts is in de e-mail gemeld dat de bewuste wrakingskamer in ieder geval zou bestaan uit mr. Bender en mr. Hofman en dat nog een vervanger voor mr. Elkhuizen gezocht werd. Tenslotte is verzoeker verzocht mee te delen of voormelde informatie tot wijziging van zijn standpunt leidde of dat hij het wrakingsverzoek ongewijzigd wenste voort te zetten.
1.3.
In antwoord op vorenbedoelde e-mail heeft verzoeker op 6 januari 2014 bericht dat – kort gezegd – de deelname van mr. Elkhuizen aan de wrakingskamer één van de redenen van wraking was en dat haar terugtreding dan ook geen invloed had op het wrakingsverzoek alsook dat hij het van groot belang acht dat de wrakingen worden behandeld door een wrakingskamer uit een ander arrondissement.
1.4.
Bij e-mail van 9 januari 2014 heeft mr. Bender, voorzitter van de gewraakte wrakingskamer, kenbaar gemaakt dat niet wordt berust in de wraking.
1.5.
Bij e-mail van 22 januari 2014 heeft verzoeker de rechtbank een drietal producties toegezonden, waaronder een nadere toelichting op het wrakingsverzoek en de klachtbrief van 20 november 2012 van verzoeker aan de toenmalige president van de rechtbank Utrecht.
1.6.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker en de rechters mrs. P. Bender, P.S. Elkhuizen en C.J. Hofman-Bijl opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 24 januari 2014.
1.7.
Het wrakingsverzoek is op 24 januari 2014 in het openbaar behandeld, waarbij mr. Bender is verschenen, mede namens de overige leden van de gewraakte wrakingskamer. Verzoeker heeft bekend gemaakt niet bij de behandeling aanwezig te zijn.

2.De gronden van het verzoek en het verweer

2.1.
Aan zijn verzoek heeft verzoeker het volgende ten grondslag gelegd:
primair:
  • het behandelen van het wrakingsverzoek binnen de rechtbank Midden-Nederland kan niet worden geaccepteerd, nu verzoeker gedurende de laatste jaren voortdurende vooringenomenheid van rechters van deze rechtbank is tegengekomen;
  • mr. Elkhuizen is een voormalige buurvrouw van verzoeker, die gemeend heeft om achter de rug om van verzoeker een andere buurvrouw te moeten waarschuwen tegen verzoeker (‘pas maar op met die man’). Nu dergelijke laster afkomstig is van een persoon die als rechter over het wrakingsverzoek moet oordelen, is een eerlijke rechtsgang niet meer mogelijk. Ook niet indien mr. Elkhuizen zich naar aanleiding van het wrakingsverzoek alsnog zou hebben teruggetrokken;
  • mr. Bender maakt regelmatig deel uit van een wrakingskamer waar ook mr. Elkhuizen zitting in heeft. Indien mr. Elkhuizen zich heeft teruggetrokken als lid van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Staal zou behandelen, heeft zij zeker van haar vooringenomenheid blijk gegeven aan mr. Bender, zodat ook mr. Bender niet meer totaal onbevooroordeeld kan zijn;
  • mr. Hofman-Bijl dient gewraakt te worden, op grond van het ‘vage gedrag van het bestuur van de rechtbank in verband met het geheimhouden van de naam van de gevraagde ,rechtbank medewerker’ waar verzoeker al meer dan een jaar om vraagt.
2.2.
Mr. Bender heeft, mede namens mrs. Elkhuizen en Hofman-Bijl, het volgende als verweer aangevoerd. Verzoeker dient in het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Elkhuizen niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat mr. Elkhuizen nimmer deel uitgemaakt heeft van de wrakingskamer die de wraking van verzoeker zou gaan behandelen. Op het moment dat mr. Elkhuizen op de hoogte was van het wrakingsverzoek tegen mr. Staal, heeft zij mr. Bender, in zijn hoedanigheid als voorzitter van die wrakingskamer, direct telefonisch laten weten niet te kunnen deelnemen aan de behandeling van het wrakingsverzoek. Mr. Elkhuizen heeft geen nadere mededeling over verzoeker gedaan. Mr. Bender is ook niet bekend met verzoeker. Mr. Bender stelt dat de rechtbank Midden-Nederland een aantal vaste rechters heeft die wrakingsverzoeken behandelt, maar dat dit niet betekent dat wrakingsverzoeken niet objectief worden beoordeeld.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Met betrekking tot de primaire grondslag van het wrakingsverzoek geldt het volgende.
3.2.
Uitgangspunt bij de behandeling van wrakingsverzoeken door de rechtbank Midden-Nederland is dat het verzoek wordt beoordeeld door een vaste wrakingskamer, samengesteld uit rechters van het eigen gerecht. Dit is in overeenstemming met het landelijk wrakingsprotocol.
3.3.
In zeer bijzondere gevallen kan besloten worden tot het formeren van een wrakingskamer die bestaat uit rechters uit een ander arrondissement dan dat van de rechtbank Midden-Nederland. Van een dergelijke omstandigheid is echter niet gebleken. Ook de door verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek overgelegde klachtbrief uit 2012 leidt niet tot een ander oordeel. De negatieve indrukken die verzoeker als procespartij dan wel als belangstellende heeft opgedaan tijdens diverse procedures die gespeeld hebben bij deze rechtbank alsook de overtuiging die verzoeker is toegedaan over deze rechtbank, maakt niet dat er sprake is van vooringenomenheid van
derechters van deze rechtbank jegens verzoeker.
3.4.
Met betrekking tot de subsidiaire grondslag wordt het volgende overwogen.
3.5.
Voor de verdere beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
3.6.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan van onpartijdigheid sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden rechtszoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijk omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.7.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Elkhuizen meegedeeld dat mr. Elkhuizen in haar hoedanigheid van toenmalige buurvrouw lasterlijke uitspraken over verzoeker heeft gedaan en daarmee onmiskenbaar heeft laten zien niet onpartijdig jegens hem te staan. Mr. Bender heeft meegedeeld dat mr. Elkhuizen zich onmiddellijk als lid van de wrakingskamer heeft teruggetrokken toen bekend werd dat zij het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. Staal moest behandelen. Hoewel deze wrakingskamer niet twijfelt aan de juistheid van het door mr. Bender gestelde, is niet gebleken dat aan verzoeker direct mededeling van deze terugtreding gedaan is. Integendeel, aangenomen moet worden dat deze mededeling verzoeker niet eerder bereikt heeft dan nà diens verzoek tot wraking van de wrakingskamer op 6 januari 2014. Dit neemt niet weg dat voorafgaand aan de geplande mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 7 januari 2014 aan verzoeker is meegedeeld dat mr. Elkhuizen geen deel meer zou uitmaken van de wrakingskamer. Derhalve heeft verzoeker geen belang meer bij de behandeling van zijn wrakingsverzoek, voor zover dat zich richt tegen mr. Elkhuizen. De voor die wraking aangevoerde gronden zullen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
3.8.
Het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Bender is gestoeld op de overtuiging van verzoeker dat mr. Elkhuizen blijk heeft moeten geven van haar vooringenomenheid jegens verzoeker en mr. Bender daar mee belast heeft, zodat mr. Bender jegens verzoeker ook niet meer onbevooroordeeld kan zijn. Mr. Bender heeft op de zitting van 24 januari 2014 echter meegedeeld op geen enkele wijze door mr. Elkhuizen te zijn ‘bijgepraat’ over verzoeker, anders dan dat zij telefonisch aan hem heeft meegedeeld zich niet vrij te voelen het wrakingsverzoek ingediend door verzoeker te behandelen en zich om die reden als lid van de wrakingskamer terug te trekken. Voorts heeft mr. Bender meegedeeld niet bekend te zijn met verzoeker, anders dan in het kader van het wrakingsverzoek. Gelet op de verklaring van mr. Bender en het ontbreken van andersluidende feiten of omstandigheden, is er geen enkele grond te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Bender. De omstandigheid dat deze rechtbank werkt met een vaste groep rechters die wrakingsverzoeken behandelt leidt niet tot een ander oordeel.
3.9.
De door verzoeker aangevoerde gronden voor wraking van mr. Hofman-Bijl gestelde reden is dusdanig weinig concreet en ook niet gericht tegen mr Hofman-Bijl zelf, dat reeds om deze reden het verzoek tot wraking niet toewijsbaar is.
3.10.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek tot wraking integraal te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan mrs. P.S. Elkhuizen, P. Bender en C.J. Hofman-Bijl, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. A.E. The-Kouwenhoven en mr. G Perrick, leden van de wrakingskamer bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.