Op 24 september 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer] op 31 juli 2013 in Amersfoort. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat niet hij, maar een van zijn broers de dader is geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de fiets als de mobiele telefoon die op de plaats delict zijn aangetroffen, familiebezit zijn. Ondanks het feit dat er celmateriaal van de verdachte op de fiets is aangetroffen, kon de rechtbank niet zonder redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte de dader was. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, terwijl de verdediging betoogde dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.