ECLI:NL:RBMNE:2014:4219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
C-16-373847 - KG ZA 14-529
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwarring door gelijke handelsnamen en domeinnamen in de veterinaire sector

In deze zaak, die op 17 september 2014 door de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, stond de vraag centraal of de handelsnaam en domeinnaam van de gedaagde zodanig op die van de eiser leken dat er verwarring bij het relevante publiek te vrezen viel. Eiser, die sinds 1974 onder de handelsnaam '[naam]' een dierenkliniek exploiteert, vorderde dat gedaagde, die sinds 2013 ook onder een vergelijkbare naam opereert, het gebruik van deze handelsnaam en domeinnaam zou staken. Eiser stelde dat de gelijkenis tussen de handelsnamen en domeinnamen verwarring veroorzaakte bij klanten, wat leidde tot schade voor zijn onderneming.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een inbreuk op de handelsnaamrechten van eiser. De voorzieningenrechter concludeerde dat de handelsnaam van gedaagde voldoende afweek van die van eiser, mede gezien het beschrijvende karakter van de handelsnaam '[naam]'. De rechter stelde vast dat de handelsnamen slechts in geringe mate van elkaar verschilden en dat het relevante publiek, bekend met de topografische aanduidingen, het verschil zou opmerken. Bovendien was er onvoldoende bewijs van daadwerkelijke verwarring tussen de klanten van beide dierenartsen.

De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 4.444,58 werden begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van onderscheidend vermogen in handelsnamen en de noodzaak voor voldoende bewijs van verwarring in handelsnaamzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/373847 / KG ZA 14-529
Vonnis in kort geding van 17 september 2014
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[naam],
gevestigd te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B.F. Eblé te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[naam],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Bruinsma te [plaats].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 augustus 2014 met producties 1 en 2,
  • de producties 1 tot en met 12 van de zijde van [gedaagde],
  • de mondelinge behandeling van 1 september 2014,
  • de pleitnota van [eiser],
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft onder de handelsnaam ‘[naam]’ een dierenkliniek, die veterinaire diensten verleent in [plaats] en omgeving. De handelsnaam ‘[naam]’ staat sinds 1 oktober 2005 als handelsnaam van [eiser] geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. [eiser] maakt gebruik van de domeinnaam [website], die sinds 23 juni 2003 staat geregistreerd.
2.2.
[eiser] heeft de dierenartspraktijk overgenomen van zijn vader, die ook handelde onder de naam ‘[naam]’. De dierenartspraktijk wordt sinds 1974 onder deze naam gedreven.
2.3.
[gedaagde] drijft onder de handelsnaam ‘[naam]’ eveneens een dierenkliniek, die veterinaire diensten verleent in [plaats] en omgeving. De handelsnaam ‘[naam]’ staat sinds 13 november 2013 als handelsnaam van [gedaagde] geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. [gedaagde] maakt onder meer gebruik van de domeinnaam [website], die sinds 13 juli 2013 staat geregistreerd.
2.4.
[gedaagde] heeft de dierenartspraktijk overgenomen van mevrouw [A], die handelde onder de naam ‘[naam]’.
2.5.
Bij brief van 19 mei 2014 heeft mr. I Struys namens [eiser] [gedaagde] gesommeerd uiterlijk 29 mei 2014 schriftelijk te bevestigen dat hij per direct iedere inbreuk op de handelsnaamrechten van [eiser] zal staken en gestaakt zal houden, de domeinnaam [website] voor 29 mei 2014 aan [eiser] zal overdragen op straffe van betaling van een boete en aangezegd dat, ingeval [gedaagde] geen gehoor geeft aan de sommatie, [eiser] [gedaagde] ter zake in rechte zal betrekken en dan schadevergoeding zal vorderen.
2.6.
In reactie daarop heeft mr. Bruinsma bij brief van 26 mei 2014 bericht dat
[gedaagde] niet aan de sommatie zal voldoen en geen aansprakelijkheid erkent voor enige schade van [eiser].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde] gebiedt het gebruik van de handelsnaam ‘[naam]’ en de domeinnaam [website] te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij daar niet aan voldoet, en
  • [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding ex artikel 1019h Rv, begroot op
€ 3.000,00 aan advocaatkosten en € 330,00 aan griffierecht, en in de nakosten ad € 131,00.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] inbreuk maakt op zijn handelsnaamrechten door gebruik te maken van de handelsnaam ‘[naam]’ en de domeinnaam [website]. Deze namen wijken slechts in zeer geringe mate af van de door [eiser] al langer rechtmatig gebruikte handelsnaam ‘[naam]’ en domeinnaam [website]., zodat [gedaagde] door het gebruik daarvan verwarring wekt bij het relevante publiek en op oneerlijke wijze concurreert met [eiser]. Aangezien partijen dezelfde bedrijfsmatige activiteiten ontplooien, namelijk het voeren van een dierenartspraktijk in [plaats], de praktijken vlak bij elkaar gelegen zijn en zij zich allebei richten op klanten uit [plaats] en omgeving valt door het geringe onderscheid in de namen te duchten dat mensen in de dierenartspraktijk en/of de website van [gedaagde] bezoeken, terwijl het de bedoeling was om de dierenartspraktijk dan wel de website van [eiser] te vinden. Volgens [eiser] doet deze verwarring zich in de praktijk ook daadwerkelijk voor en lijdt hij daardoor schade.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten ex artikel 1019h Rv, begroot op € 3.440,14, te vermeerderen met BTW.
3.4.
[gedaagde] betwist onder meer dat er sprake is van spoedeisend belang en van het gestelde verwarringsgevaar. [gedaagde] betwist tevens de verschuldigdheid en de omvang van de opgevoerde proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang op grond van het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden. Uitgaande van de juistheid van de beweerdelijke voortdurende inbreuk op zijn handelsnaamrechten heeft [eiser] er immers (financieel) belang bij dat deze zo spoedig mogelijk wordt gestaakt. De omstandigheid dat er enige maanden zijn verlopen voordat [eiser] tegen de vermeende schending bezwaar heeft gemaakt en voordat [eiser] ter zake in rechte is opgekomen, maakt dat niet anders. Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat Dat [gedaagde] inmiddels aanzienlijke kosten heeft gemaakt in verband met de start van zijn dierenartspraktijk onder de naam ’[naam]’ kan hooguit leiden tot een aanspraak van [gedaagde] op schadevergoeding. [eiser] kan dan ook worden ontvangen in zijn vordering.
inbreuk
4.2.
Ingevolge artikel 5 Hnw is het verboden een handelsnaam te voeren die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, al door een ander rechtmatig gevoerd werd of die van die handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover daardoor in verband met de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Daarbij geldt dat het gebruik van een domeinnaam ook kan worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam, indien een onderneming (al dan niet mede) onder die domeinnaam wordt gedreven.
4.3.
De kern van het geschil betreft de vraag of de door [gedaagde] gebruikte handelsnaam ‘[naam]’ en domeinnaam [website] zodanig op de door [eiser] rechtmatig gevoerde oudere handelsnaam ‘[naam]’ (en domeinnaam [website]) lijken dat door dat gebruik gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen van partijen te vrezen is bij het relevante publiek. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag voorshands ontkennend. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op zichzelf niet vereist is dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft om voor handelsnaamrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, maar dat de mate van de handelsnaamrechtelijke bescherming afneemt naar gelang de kenmerkende onderdelen van de handelsnaam meer beschrijvend van aard zijn. Dit ter voorkoming van monopolisering van uitsluitend beschrijvende aanduidingen en gewone taal. De handelsnaam ‘[naam]’ bestaat uit de elementen ‘[naam]’ en ‘[naam]’. Het element ‘[naam]’ betreft een algemeen gangbare term die wordt gebruikt voor het aanduiden van de diensten die de onderneming levert. Het element ‘[naam]’ betreft eveneens een algemeen gehanteerde term, te weten een verwijzing naar een locatie. Partijen twisten over de vraag of het element ‘[naam]’ verwijst naar het nabij [plaats] gelegen [plaats] dan wel naar de wijk [plaats], waarin de dierenartspraktijk van [eiser] gesitueerd is. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven, nu het in beide gevallen gaat om een topografische aanduiding van een in dan wel nabij [plaats] gelegen locatie. Gelet op het in hoge mate beschrijvende karakter van de handelsnaam ‘[naam]’ komt aan deze handelsnaam geringe bescherming toe.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de door [gedaagde] gevoerde handelsnaam ‘[naam]’ in voldoende mate af van de handelsnaam ‘[naam]’. Gelet op het zeer beschrijvende karakter van de door [eiser] gehanteerde handelsnaam is een gering verschil immers voldoende. Daarbij betreft het element ‘[plaats]’ op zichzelf ook een topografische aanduiding, die in dit geval duidelijk verwijst naar de plaats/gemeente waarin de dierenartspraktijk van [gedaagde] gelegen is. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het relevante publiek gelet op hun bekendheid met deze topografische aanduidingen/plaatsnamen het verschil in de door partijen gevoerde handelsnamen zal opmerken. Dit geldt temeer nu onweersproken is komen vast te staan dat de dierenartspraktijken zich ieder aan een andere zijde van [plaats] bevinden en er voornamelijk sprake is van lokale clientèle, die (reeds) langere tijd aan dezelfde dierenarts(praktijk) verbonden is. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het, ondanks het gegeven dat de aard, de vestigingsplaats en het werkgebied van de ondernemingen van partijen gelijk zijn, niet aannemelijk dat direct dan wel indirect verwarringsgevaar te duchten is.
4.6.
[eiser] heeft zijn stelling dat de verwarring daadwerkelijk optreedt, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], onvoldoende met stukken onderbouwd om daarvan uit te kunnen gaan. [eiser] heeft immers uitsluitend een verklaring overlegd van mevrouw [B] d.d. 11 juli 2014 met de tekst: “Mevrouw [B], vaste klant sinds jaren merkt op: Er komt een nieuwe dierenarts op de [adres]. Die noemt zich ook [naam]. “lekker verwarrend”!”. Uit die bewoordingen valt weliswaar op te maken dat mevrouw [B] de gelijksoortige naamgeving verwarrend vindt en daarbij kennelijk uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat beide dierenartsen zich bedienen van de naam ‘[naam]’, maar tevens dat zij onderkent dat het een andere dierenartspraktijk betreft. Van de ter zitting genoemde overige personen bij wie de verwarring zich volgens [eiser] zou hebben voorgedaan, ontbreekt een schriftelijke verklaring. Nu nader onderzoek in het kader van dit kort geding niet mogelijk is, gaat de voorzieningenrechter aan deze stelling voorbij.
4.7.
Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter voorshands tot de conclusie dat de door [gedaagde] gevoerde handelsnaam geen inbreuk oplevert op de rechten van [eiser] ten aanzien van zijn handelsnaam ‘[naam]’. Nu de door [gedaagde] gebruikte domeinnaam dezelfde elementen bevat als de door hem gevoerde handelsnaam, te weten ‘[naam]’ en ‘[plaats]’, met daarbij als toevoeging het beschrijvende element ‘.nl’, komt de voorzieningenrechter ten aanzien van de door [gedaagde] gebruikte domeinnaam op grond van het voorgaande tot dezelfde conclusie.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] vordert op de voet van artikel 1019h Rv vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, die blijkens de overgelegde specificatie worden begroot op € 3.440,15, te vermeerderen met btw. Nu de vordering van [eiser] is gebaseerd op een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, is er grond voor toepassing van artikel 1019h Rv. Het door [gedaagde] ingediende kostenoverzicht is door [eiser] niet betwist, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de redelijkheid en evenwichtigheid van de door [gedaagde] opgegeven kosten. De gevorderde vergoeding zal worden toegewezen.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden aldus begroot op:
  • griffierecht € 282,00
  • salaris advocaat
Totaal € 4.444,58

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op
€ 4.444,58,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198