ECLI:NL:RBMNE:2014:4189

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
16-661416-14 en VI 99-000081-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met niet aannemelijk noodweer en gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2014, stond de verdachte terecht voor zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 april 2014, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht aan het slachtoffer, [slachtoffer], door hem met kracht in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 6 juni en 15 augustus 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. de Leon. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vijf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor ontslag van rechtsvervolging op basis van noodweer.

De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer niet kon slagen, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht nadat deze aanvankelijk was beëindigd. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank nam daarbij de verklaringen van de aangever en getuigen in overweging, evenals de geneeskundige verklaring die de ernst van het letsel bevestigde.

De rechtbank verklaarde de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn persoonlijkheidsstoornis, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een uitsluiting van strafbaarheid. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 2.426,04 toegewezen. Tevens werd de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gelast voor 307 dagen, gezien zijn eerdere veroordelingen en het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16-661416-14 en VI 99-000081-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 augustus 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het PPC te Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 juni en 15 augustus 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 21 april 2014 te [plaats]
primair[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
subsidiairheeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meer subsidiairdie [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld wie uiteindelijk de slag, die het letsel heeft veroorzaakt, heeft gegeven nu niet duidelijk is wie het petje droeg en de onafhankelijke getuige het slaan niet heeft gezien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
De bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 21 april 2014 te [plaats] zag en voelde dat een Marokkaanse jongen hem met zijn vuist in zijn, aangevers, gezicht sloeg. Hij werd met kracht op zijn linker kaak geslagen. [1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) met een vuist een volle klap op zijn kaak kreeg van een man die door getuige eerder was aangesproken op zijn gedrag. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 21 april 2014 te [plaats] werd aangesproken op zijn gedrag door een jongen. Die jongen kwam hij kort daarna met een andere jongen op straat in [plaats] weer tegen. Het is vechten geworden. Hij (verdachte) heeft geslagen. [3]
Uit een geneeskundige verklaring van de kaakchirurg blijkt dat de kaak van [slachtoffer] op twee plaatsen was gebroken en dat de kaakbreuk met een operatie is gerepositioneerd en gefixeerd. Genezing werd geschat op vier weken, wellicht met restschade. [4]
Uit een brief van de kaakchirurg blijkt dat één van de twee fracturen is gefixeerd met schroeven en dat, vijf weken nadat de breuk is veroorzaakt, [slachtoffer] meerdere malen voor controle naar de kaakchirurg is geweest en dat er mogelijk restproblemen blijven bestaan in de zin van een mindere beet. [5]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair
op 21 april 2014 te [plaats], aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een gebroken kaak waaraan die [slachtoffer] geopereerd moest worden, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en met kracht in/op/tegen diens hoofd en/of gezicht te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat aan de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] de confrontatie met verdachte hebben gezocht, dat verdachte vervolgens is weggelopen en dat [slachtoffer] en [getuige 1] vervolgens achter hem zijn aangegaan en de fysieke confrontatie met hem hebben gezocht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is het vereist dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] de confrontatie hebben opgezocht met verdachte door hem op straat (nogmaals) aan te spreken op zijn eerdere gedrag. Beiden, aangever en getuige, verklaren dat er vervolgens werd gebekvecht en dat verdachte agressief werd en opeens begon met slaan De – onafhankelijke – getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij getuige was van een vechtpartij op straat. Hij zag en hoorde dat een persoon met een grijze trainingsbroek (later blijkt: verdachte) schreeuwde tegen twee jongens en dat hij heel dicht bij een van de jongens ging staan. De jongen met de trainingsbroek maakte de meest agressieve indruk. Op enig moment ziet getuige [getuige 2] de persoon met de grijze trainingsbroek weglopen van de twee jongens. De twee jongens roepen hem iets na en dan ziet getuige [getuige 2] de persoon terug komen lopen en weer dicht bij een van de jongens gaan staan. Hij ziet vervolgens die persoon uithalen naar de jongen.
De rechtbank acht op basis van het bovenstaande aannemelijk dat de confrontatie aanvankelijk weliswaar door getuige [getuige 1] en aangever [slachtoffer] is gezocht maar dat, nadat de confrontatie zonder fysiek contact was beëindigd en verdachte wegliep, verdachte zelf de
fysiekeconfrontatie heeft opgezocht door terug te lopen en te slaan. Niet is gebleken dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
primair:zware mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het beroep op noodweer-exces dan wel putatief noodweer
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer-exces dan wel putatief noodweer toekomt, maar dit standpunt niet uitdrukkelijk onderbouwd, zodat dit verweer reeds daarom wordt verworpen.
Ten aanzien van de psyche van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 7 augustus 2014 van drs. S.M. Kloosterman, psychiater in opleiding, en drs. C.J. van Gestel, psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling die kan worden omschreven als een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis heeft verdachte door een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen van wantrouwen en gevoelens van krenking sneller dan gemiddeld de neiging in een conflict met anderen te raken en is hij sneller dan gemiddeld van mening dat hem onrecht wordt aangedaan.
De rapporterende psychiaters adviseren op grond hiervan om verdachte voor het hem ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar verklaren.
Verdachte is wel strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feit zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Verdachte heeft met dit bewezen verklaarde feit inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een persoon. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd de lichamelijke en psychische gevolgen van het incident ondervindt. Voorts zorgen mishandelingen in het algemeen voor een groot gevoel van onveiligheid bij zowel de slachtoffers als het publiek. De rechtbank weegt overigens in het voordeel van verdachte mee dat het slachtoffer in eerste instantie de – verbale – confrontatie zocht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een hem betreffend psychiatrisch onderzoek pro justitia van 7 augustus 2014, hierboven reeds genoemd, waarin wordt geconstateerd dat verdachte lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis – waaruit het ten laste gelegde deels kan worden verklaard – en dat hij problemen heeft op diverse leefgebieden. Er zijn echter op dit moment geen indicaties voor een – gedeeltelijk – voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij mede in overweging genomen dat vanwege onderhavige strafzaak – zoals hierna onder 10 wordt overwogen – ook de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden gelast voor de gehele periode van 307 dagen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een bedrag van € 2.426,04 gevorderd als vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het feit, waarvan € 426,04 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht deze schade voldoende onderbouwd en waardeert deze op € 2.426,04 (tweeduizendvierhonderdzesentwintig euro en vier cent), waarvan € 426,04 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, te weten 21 april 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

10.Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte in zijn geheel moet worden herroepen.
10.2
Het stadpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de officier van justitie om de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte te herroepen moet worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 23 april 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met nummer VI- 99-000081-12. De vordering strekt ertoe dat de rechtbank beslist dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam, zittingsplaats Arnhem, van 28 januari 2010 is verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden veroordeeld.
Bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 5 juli 2013 is verdachte, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 26 juli 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met
- een proeftijd van een jaar voor wat betreft de algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van enig strafbaar feit en
- een proeftijd van 307 dagen voor wat betreft een aantal in het besluit genoemde bijzondere voorwaarden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te gelasten voor de gehele periode van 307 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 15g, 15i, 15j, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
primair:zware mishandeling;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 2.426,04 (tweeduizendvierhonderdzesentwintig euro en vier cent), waarvan € 426,04 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer], aan de Staat tot € 2.426,04 (tweeduizendvierhonderdzesentwintig euro en vier cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 34 dagen (de toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op);
gelast –
ten aanzien van VI 99-000081-12– de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 307 dagen.Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. E.A. Messer en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 21 april 2014 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten
een gebroken kaak, waaraan die [slachtoffer] geopereerd moest worden), heeft
toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (en met kracht) in/op/tegen
diens hoofd en/of gezicht te slaan/stompen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 21 april 2014 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet (met kracht) in/op/tegen diens hoofd en/of gezicht heeft
geslagen/gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 april 2014 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen
diens hoofd en/of gezicht heeft geslagen/gestompt, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak, waaraan
die [slachtoffer] geopereerd moest worden), althans enig lichamelijk letsel, heeft
bekomen en / of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgenomen op pagina 5-6, van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014092090, van politie regio [plaats], in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 34.
2.De verklaring van getuige [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 21 juli 2014.
3.Het proces-verbaal verhoor verdachte, opgenomen op pagina 25-26, van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014092090, van politie regio [plaats], in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 34.
4.Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 8, van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014104088 Z, van politie regio [plaats], in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 10.
5.Een geschrift, te weten een brief d.d. 27 mei 2014 van kaakchirurg Kloosterman ([naam] [plaats]), als bijlage 2 gevoegd bij het Schadeformulier Misdrijven.