ECLI:NL:RBMNE:2014:4180

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
15 september 2014
Zaaknummer
C/16/376252 / JE RK 14-2035
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen na verzoek Raad voor de Kinderbescherming

Op 29 augustus 2014 oordeelde de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming dat er een crisissituatie was, waardoor de kinderen voorlopig onder toezicht moesten worden gesteld en uit huis moesten worden geplaatst. Tijdens de zitting op 8 september 2014 vroeg de Raad om de voorlopige ondertoezichtstelling in stand te houden en de uithuisplaatsing met vier weken te verlengen. De rechtbank heeft echter de eerder genomen maatregelen ingetrokken, wat betekent dat er geen voorlopige ondertoezichtstelling meer is en geen machtiging tot uithuisplaatsing. Drie van de vier ouders zijn weer thuis, en de rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de gezinnen zullen vertrekken of dat er zorgen zijn over de opvoeding van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen zorgen gemeld over de kinderen of de opvoeding, en de ouders hebben aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek van de Raad. De rechtbank oordeelt dat er op dit moment geen redenen zijn voor overheidstoezicht op de kinderen en dat de ouders in staat zijn om voor hen te zorgen. De rechtbank trekt daarom de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in, en wijst het verzoek tot verlenging van de machtiging af. De Raad zal verder onderzoek doen en moet vóór 10 december 2014 rapporteren over de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Locatie Utrecht
Zaak-/rolnummer: C/16/376252 / JE RK 14-2035
Voorlopige ondertoezichtstelling en (verlenging) machtiging uithuisplaatsing
Beschikking van de kinderrechter d.d. 8 september 2014 met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [2005] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [2008] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige 2],
[minderjarige 3], geboren op [2010] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige 3],
[minderjarige 4], geboren op [2011] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige 4],
[minderjarige 5], geboren op [2013] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [minderjarige 5].
De kinderrechter merkt naast de verzoeker als belanghebbenden aan:
- [de vader],
thans verblijvende in de P.I. te [naam],
nader te noemen: de vader,
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de moeder.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders, [de moeder] en [de vader].

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 29 augustus 2014 heeft de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht (hierna: de Raad), telefonisch en vervolgens op 1 september 2014 schriftelijk verzocht [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar en alvast een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van drie maanden. Daarnaast heeft de Raad verzocht om onmiddellijk een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden.
1.2.
Bij beschikking van 29 augustus 2014 zijn [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: BJZ), met ingang van 29 augustus 2014 tot 29 november 2014. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.3.
Tevens is bij beschikking van 29 augustus 2014 een crisismachtiging tot uithuisplaatsing van alle vijf de kinderen in een ‘voorziening voor verblijf pleegouder 24 uurs’ verleend voor de duur van vier weken, met ingang van 29 augustus 2014 tot 26 september 2014. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
1.4.
Op 5 september 2014 zijn indicatiebesluiten betreffende alle vijf de kinderen ingekomen.
1.5.
Op 8 september 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
- de vader;
- de moeder;
- mr. M.L. van Leer, de advocaat van de ouders;
- de heer [A] en mevrouw [B], namens de Raad;
- mevrouw [C] en mevrouw[D], namens BJZ.
Voorts waren aanwezig de ouders van de vader en een vriendin van de familie. Met instemming van de belanghebbenden is aan hen bijzondere toegang verleend.
1.6.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.Vaststellingen en overwegingen

2.1.
Namens de Raad is toegelicht dat de verzoeken worden gehandhaafd, omdat het van belang is dat er zicht komt op de veiligheid van de kinderen, zij het dat nu verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht voor de duur van vier weken. Er is op dit moment alleen de informatie uit het ambtsbericht van de AIVD beschikbaar, en de Raad wil de komende periode onderzoeken of, en met welke afspraken en hulpverlening, de kinderen veilig thuis kunnen worden geplaatst.
2.2.
De ouders hebben verweer gevoerd. Daartoe voeren zij aan dat er nooit zorgen zijn geweest over de kinderen. Het ambtsbericht van de AIVD waarop de verzoeken van de Raad zijn gebaseerd is zeer summier en niet concreet. De ouders betwisten dat zij naar Syrië willen afreizen of zich daar willen vestigen, niet met en ook niet zonder kinderen. Zij overwegen wel om Nederland te verlaten en zich te vestigen in een moslimvriendelijker land, maar er zijn nog geen concrete plannen en ze zouden zeker niet naar een oorlogsgebied gaan waar de kinderen gevaar kunnen lopen. De ouders wijzen er bovendien op dat zij nu niet kunnen reizen, omdat hun paspoorten vervallen zijn verklaard. De vrees van de Raad dat de kinderen blootgesteld zullen worden aan een zeer gevaarlijke situatie is daardoor teniet gedaan. De ouders zijn bereid om aan een onderzoek van de Raad mee te werken en zij stellen zich op het standpunt dat er geen reden is om de kinderen (voorlopig) onder toezicht en uit huis te plaatsen. Het is in het belang van de kinderen om zo snel mogelijk weer bij hun ouders te zijn, menen zij.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen. Op grond van artikel 1:261 BW kan de kinderrechter een machtiging verlenen om een minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
2.4.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of op 29 augustus 2014 terecht een voorlopige ondertoezichtstelling en een crisismachtiging tot uithuisplaatsing zijn uitgesproken.
De rechtbank kan voornoemde maatregelen uitspreken als er sprake is van feiten en omstandigheden die vereisen dat er dringend en onverwijld wordt ingegrepen, en het verhoor van de belanghebbenden niet afgewacht kan worden zonder dat er een onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen ontstaat. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit de informatie van de Raad, die gebaseerd is op een ambtsbericht van de AIVD, blijkt dat er sterke aanwijzingen waren dat de ouders samen met [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] van plan waren op zeer korte termijn naar Syrië te vertrekken om zich daar te vestigen. Gelet op de strekking van dit bericht en het gegeven dat het voor de kinderen een ernstige ontwikkelingsbedreiging zou vormen als zij met hun ouders zouden afreizen naar een oorlogsgebied, komt de rechtbank tot het oordeel dat de maatregelen destijds terecht zijn uitgesproken.
2.5.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of naar aanleiding van hetgeen op de hoorzitting door alle belanghebbenden naar voren is gebracht de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in stand gehouden moeten worden.
2.6.
Na het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling en de crisismachtiging uithuisplaatsing zijn de ouders voorlopig gehecht geweest. De moeder is inmiddels in vrijheid gesteld. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat er nog steeds sprake is van een bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen zodat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing nodig zijn. De Raad heeft daartoe gesteld dat er nog geen zicht is op de thuissituatie van de ouders en dat de mogelijkheid bestaat dat de ouders gaan onderduiken. De zorgen van de Raad vinden echter geen enkele steun in concrete feiten of omstandigheden, maar zijn alleen terug te voeren op het ambtsbericht waarvan de inhoud door de ouders is weersproken, en er is geen informatie naar voren gekomen over de huidige thuissituatie van de kinderen, over hun ontwikkeling en over de verzorging en opvoeding door de ouders. Dat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank nu onvoldoende duidelijk is dat er op dit moment getwijfeld dient te worden aan de veiligheid van deze kinderen. Daarbij is van belang dat de moeder in vrijheid is gesteld en weer beschikbaar is om voor de kinderen te zorgen, dat de ouders nu niet beschikken over reisdocumenten en bereid zijn om mee te werken aan het onderzoek van de Raad en om met de Raad en BJZ afspraken te maken. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank niet langer sprake van een situatie waarin het noodzakelijk is dat de kinderen uit huis geplaatst blijven. Nu de ouders in een vrijwillig kader willen meewerken aan een onderzoek van de Raad en aan eventuele hulpverlening, zijn er ook geen redenen meer om de voorlopige ondertoezichtstelling te handhaven.
2.7.
De rechtbank trekt daarom met ingang van heden de voorlopige ondertoezichtstelling en de crisismachtiging tot uithuisplaatsing in. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken wijst de rechtbank af.
2.8.
De Raad zal nog verder onderzoek doen en te zijner tijd zal beoordeeld moeten worden of een ondertoezichtstelling geboden is. Aan de Raad wordt verzocht om tijdig vóór 10 december 2014 aan de rechtbank te laten weten of het verzoek wordt gehandhaafd, gewijzigd of wordt ingetrokken.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1.
trekt met ingang van heden de voorlopige ondertoezichtstelling in;
3.2.
trekt met ingang van heden de crisismachtiging tot uithuisplaatsing in;
3.3.
wijst af het verlengingsverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing;
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Muller, mr. P. Dondorp en mr. A.M. Crouwel, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van W.S. Weng, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2014.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.