ECLI:NL:RBMNE:2014:4010

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
C-16-376341 - KG ZA 14-653
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toegang tot woning door het maken van een gat in de muur tussen twee woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagden, waarbij eiseres vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde 1 en gedaagde 2. Eiseres, die sinds 6 augustus 2014 eigenaar is van een perceel en woning, ontdekte op 23 augustus 2014 dat gedaagde 1 een gat in de muur tussen haar woning en die van gedaagde 2 had gemaakt. Dit gat, ter grootte van een deur, was door gedaagde 1 zonder toestemming van eiseres aangebracht, wat leidde tot een onrechtmatige toegang tot haar woning. Eiseres vorderde onder andere een gebiedsverbod voor gedaagde 1, een dwangsom bij overtreding van dit verbod, en een voorschot voor schadevergoeding van € 1.000,00 voor de kosten van de belendende muur.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde 1 geen eigenaar was van de woning op het perceel waar het gat was gemaakt en dat zijn handelen als vernieling van de muur van eiseres moest worden gekwalificeerd. De rechtbank vond dat de belangen van eiseres zwaarder wogen dan het recht van gedaagde 1 op vrij verkeer, vooral gezien de intimiderende en bedreigende situatie die was ontstaan. De rechtbank besloot tot toewijzing van het gevorderde gebiedsverbod en de bijbehorende lijfsdwang bij overtreding. Tevens werd gedaagde 2 verboden gedaagde 1 toe te laten in haar woning, met dwangsommen bij overtreding.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres grotendeels toegewezen en gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis benadrukt de bescherming van eigendomsrechten en de noodzaak om onrechtmatige toegang tot woningen te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/376341 / KG ZA 14-653
Vonnis in kort geding van 9 september 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. B.E.J.M. Tomlow te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat: mr. J. Bredius te Zeist.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Soest heeft in 1985 een recht van erfpacht gevestigd op – voor zover van belang – een perceel grond met kadastraal kenmerk [nummer] (hierna: perceel [nummer]; gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats]) dat aan haar in eigendom toebehoorde. [gedaagde 1] is (als rechtsopvolger) houder geweest van – onder meer – het recht van erfpacht op het perceel [nummer] en van een aan dat recht van erfpacht accessoir recht van opstal van de op het perceel gevestigde woning. Het recht van erfpacht eindigde volgens de akte van vestiging van 2 december 1985 op 2 december 2010.
2.2.
De gemeente Soest heeft bij brief van 14 april 2008 aan [gedaagde 1] te kennen gegeven dat zij onder andere het perceel [nummer] niet opnieuw in erfpacht uit zou geven.
2.3.
[gedaagde 1] heeft een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank tegen de gemeente Soest. De vorderingen van [gedaagde 1] strekten er – kort gezegd – toe een verklaring voor recht te verkrijgen dat onder meer het perceel [nummer] aan hem in eigendom toebehoorde, de gemeente Soest te gebieden de verstoring van het eigendomsrecht van [gedaagde 1] op te heffen, dan wel om te verklaren voor recht dat het recht van erfpacht voortduurde met veroordeling van de gemeente Soest tot nakoming van de overeenkomst van erfpacht. Deze kortgedingprocedure is geëindigd met een vonnis van 5 augustus 2011. In dat vonnis is – voor zover hier relevant – overwogen dat [gedaagde 1] in die procedure onvoldoende heeft weersproken dat de betreffende grond – waaronder het hiervoor genoemde perceel [nummer] – door de familie van [gedaagde 1] nooit anders dan op basis van erfpacht in gebruik is geweest. Dat in een bodemprocedure zou komen vast te staan dat [gedaagde 1] door verjaring eigenaar is geworden van de percelen, oordeelde de voorzieningenrechter onder die omstandigheden niet aannemelijk. De vorderingen van [gedaagde 1] zijn alle afgewezen.
2.4.
Tussen de gemeente Soest, als eiseres, en [gedaagde 1], als gedaagde, is ook een tweede kortgedingprocedure aanhangig geweest bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank. Bij vonnis in deze procedure van 21 september 2012 is [gedaagde 1] geboden om binnen drie werkdagen na dagtekening van dat vonnis een akte van waardeloosheid erfpacht- en opstalrechten te ondertekenen, tot het zo nodig afstand doen van erfpacht- en opstalrechten en tot het doen doorhalen van de erfpacht- en opstalrechten door inschrijving in de openbare registers, gehouden door de Dienst voor het Kadaster. Voor het geval [gedaagde 1] het gebod niet zou nakomen is bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als voornoemde verklaring en in de plaats daarvan zou treden zoals bedoeld in artikel 3:300 BW, met machtiging van de gemeente Soest om doorhaling van de hiervoor genoemde beperkte rechten te doen geschieden op vertoon en uit kracht van dit vonnis.
2.5.
De gemeente Soest heeft een derde kortgedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde 1]. Ter terechtzitting van 7 februari 2014 zijn de gemeente Soest en [gedaagde 1] blijkens het door [eiseres] overgelegde proces-verbaal het volgende overeengekomen:
“Partijen komen ten overstaan van de voorzieningenrechter het volgende overeen:
1.
De procedure wordt pro forma aangehouden tot 7 augustus 2014.
2.
Voor de duur van de aanhouding wordt het volgende afgesproken:

Partij [gedaagde 1] gaat ermee akkoord dat de gemeente een muur laat maken tussen de woningen aan de [adres 2] en [adres 1] te [woonplaats], waardoor de woning op nummer [adres 1] niet meer bereikbaar is vanuit nummer [adres 2].

Partij [gedaagde 1] gaat ermee akkoord dat een derde werkzaamheden gaat verrichten in de woning met nummer [adres 1] in verband met verbouwing en bewoning
Hij gaat er ook mee akkoord dat derden met toestemming van de gemeente het perceel met nummer [adres 1] in gebruik zullen nemen.

Partij [gedaagde 1] zal zowel het perceel als de woning aan de [adres 1] niet meer betreden.

Partij [gedaagde 1] zal gedogen dat nutsvoorzieningen worden gesplitst en hij zal voor deze en andere noodzakelijke werkzaamheden toegang verlenen tot de woning met nummer [adres 2] voorzover dit voor deze werkzaamheden nodig is.

Partijen zullen in overleg treden over de verplaatsing van de blokhut naar het perceel dat door partijen wordt aangeduid G 8867 en 8865.
Partij [gedaagde 1] zal er voor zorgdragen dat de blokhut wordt ontruimd zodat de verplaatsing binnen een maand na heden geeffectueerd kan worden. De gemeente zal deze verplaatsing voor haar rekening nemen. Schade tijdens het transport is voor risico van partij [gedaagde 1].
Het tuinkasje mag door de gemeente worden verwijderd indien het niet binnen een maand na heden door partij [gedaagde 1] zelf is afgebroken en verwijderd.
Voor het leeghalen van de blokhut en het verwijderen van het tuinkasje mag partij [gedaagde 1] het perceel aan de [adres 1] gedurende een maand na heden betreden voorzover dat voor die werkzaamheden op dat gedeelte noodzakelijk is.
3.
Partijen zullen tussentijds, wanneer de onder 2 vermelde afspraken niet worden nagekomen, vonnis kunnen vragen.
4.
Partijen dienen de rechter in ieder geval een week voor 7 augustus 2014 te berichten of het kort geding als ingetrokken kan worden beschouwd. (…)”
Het proces-verbaal is door [gedaagde 1] en zijn raadsman enerzijds en namens de gemeente Soest door mevrouw mr. [naam] en de raadsman van de gemeente anderzijds ondertekend.
2.6.
De gemeente Soest heeft het perceel [nummer] verkocht en geleverd aan een derde. Deze derde heeft, nadat hij de op het perceel gevestigde woning heeft verbouwd, het perceel en de woning verkocht en geleverd aan [eiseres]. [eiseres] is sinds 6 augustus 2014 eigenaar van dit perceel en deze woning.
2.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] bewonen samen met hun twee kinderen de woning op het perceel [nummer] ([adres 2]). [gedaagde 2] is enig eigenaar van deze woning die met de rug grenst aan de woning op het perceel [nummer] ([adres 1]). De beide woningen zijn in het verleden door een deur aan de binnenzijde direct met elkaar verbonden geweest en delen de muur die de woningen scheidt.
2.8.
Op 23 augustus 2014 heeft [eiseres] ontdekt dat er een gat in de muur is gemaakt tussen de woningen op de percelen [nummer] en [nummer]. Dit gat, ongeveer ter grootte van een deur, is door [gedaagde 1] in de muur gemaakt.
2.9.
De partner van [eiseres] heeft aangifte gedaan tegen [gedaagde 1] wegens bedreiging met geweld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1], voor onbepaalde tijd, te verbieden zich te begeven c.q. te verblijven in het carré dat wordt gevormd door de [adres ], [adres ], de N221 en het [adres ] te [woonplaats], een en ander op straffe van direct uitvoerbare lijfsdwang in de vorm van ingijzelingstelling (verzekerde hechtenis) voor de duur van veertien dagen voor iedere overtreding van dit verbod, althans – indien voor uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang onvoldoende grond wordt gezien – op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding;
II. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 1.000,00 ter zake van vergoeding van kosten van de belendende muur, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening indien het bedrag van € 1.000,00 niet binnen veertien dagen na dit vonnis is voldaan;
III. [gedaagde 2] te verbieden [gedaagde 1] toe te laten in het buurpand op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat [gedaagde 2] dit verbod overtreedt;
IV. [gedaagde 2] te verbieden [gedaagde 1] te laten verblijven in het buurpand op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde 2] dit verbod overtreedt.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1]

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] een gat in de muur heeft gemaakt tussen de woningen van [gedaagde 2] en [eiseres] en dat [gedaagde 1] vervolgens de woning van [eiseres] heeft betreden.
4.2.
[gedaagde 1] is geen eigenaar van de woning op het perceel [nummer] (met huisnummer [adres 1]). Dit blijkt uit het door [eiseres] overgelegde uittreksel uit de openbare registers, gehouden door de Dienst voor het Kadaster waarin zij als eigenaar staat vermeld.
4.3.
[gedaagde 1] heeft getracht de voorzieningenrechter onjuist voor te lichten door zijn raadsman, onder meer door tegenover deze laatsten te zwijgen over het vonnis van 21 september 2012 en daarmee over de rechtstoestand van het perceel [nummer]. Dit vonnis is de voorzieningenrechter tijdens een schorsing van de terechtzitting ambtshalve bekend geworden, waarmee de voorzieningenrechter op de hoogte raakte van de beslissing van 21 september 2012 zoals deze hiervoor onder 2.4. is aangehaald. Voor zover [gedaagde 1] in het verleden rechthebbende is geweest tot genoemd perceel en de daarop gevestigde woning, is aan dit recht in ieder geval een einde gekomen door het doen doorhalen van de erfpacht- en opstalrechten door inschrijving van een akte van waardeloosheid erfpacht- en opstalrechten in de openbare registers, gehouden door de Dienst voor het Kadaster, dan wel door inschrijving van het vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 21 september 2012 in dat register.
4.4.
[gedaagde 1] staat een ontoelaatbare vorm van eigenrichting voor waar het de door hem gepretendeerde eigendom van de woning op het perceel [nummer] (met huisnummer [adres 1]) betreft. Deze eigenrichting is volgens [gedaagde 1] ingegeven door de gedachte dat de gemeente Soest zijn woning heeft “afgepakt” en hem, [gedaagde 1], daarom het recht toekomt de “oude situatie te herstellen” door een gat in de muur te maken op de plaats waar zich vroeger een deur bevond. Dit kan onder de gegeven omstandigheden niet anders gezien worden dan als vernieling van de muur van derden nu deze niet aan [gedaagde 1] in eigendom toebehoort. Zoals hiervoor is overwogen is aan alle rechten van [gedaagde 1] tot de woning op het perceel [nummer] (met huisnummer [adres 1]) een einde gekomen doordat de rechten van erfpacht en opstal zijn geëindigd. Door zich op gewelddadige wijze zonder recht of titel toegang te verschaffen tot de woning van [eiseres] en door vernielingen aan te richten aan een muur van haar woning, handelt [gedaagde 1] evident en grof onrechtmatig jegens [eiseres]. Aan deze vorm van eigenrichting door [gedaagde 1] dient een einde te komen omdat zijn handelen intimiderend en bedreigend overkomt op [eiseres] en haar partner [A]. Ter zitting is gebleken dat [eiseres] en haar partner de woning niet meer durven te betreden naar aanleiding van de gedragingen van [gedaagde 1].
4.5.
Uitgangspunt met betrekking tot het door [eiseres] gevorderde gebiedsverbod is dat dit een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel als gevorderd, moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk rechtvaardigen.
4.6.
Er bestaat in dit geval voldoende aanleiding voor toewijzing van het gevorderde gebiedsverbod en de gevorderde lijfsdwang. [gedaagde 1] heeft ter terechtzitting de mogelijkheid gekregen overleg te voeren met [eiseres] over de ontstane situatie. Het overleg diende erop gericht te zijn dat [gedaagde 1] [eiseres] in de toekomst geen strobreed in de weg zou leggen bij de uitoefening van haar eigendomsrecht met betrekking tot (de woning op) het perceel [nummer]. [gedaagde 1] heeft dit geweigerd en ter zitting luid en duidelijk te kennen gegeven zijn eigendomspretenties niet op te willen geven. Gelet op de voorgeschiedenis zoals deze blijkt uit diverse kortgedingprocedures tussen de gemeente Soest en [gedaagde 1] over de eigendomssituatie omtrent (de woning op) het perceel [nummer], de (onterechte) volharding van [gedaagde 1] in zijn standpunt dat hij eigenaar is van de woning op het perceel [nummer] en het feit dat hij zich op grof onrechtmatige wijze toegang heeft verschaft tot deze woning door een gat in de muur te maken, is toepassing van uiterste middelen zoals een gebiedsverbod en lijfsdwang in dit geval gerechtvaardigd.
4.7.
Ten aanzien van het gevorderde gebiedsverbod heeft [gedaagde 2] specifiek verweer gevoerd. Hoewel [gedaagde 2] in haar verweer aanvoert dat zij op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens recht heeft op respect voor haar privéleven en haar familie- en gezinsleven omdat er twee kinderen in het spel zijn, dienen deze rechten in het onderhavige geval te wijken voor het belang van [eiseres] bij ongestoorde uitoefening van haar eigendomsrecht, haar recht op respect voor haar privéleven, haar familie- en gezinsleven. Het is [gedaagde 1] die op onrechtmatige wijze inbreuk maakt op deze rechten en [eiseres] op ontoelaatbare wijze belemmert in de uitoefening van haar grondrechten, zodat de rechten van [eiseres] in dit geval prevaleren. Zij geeft immers op geen enkele wijze aanleiding tot het gewraakte handelen van [gedaagde 1].
4.8.
Bij het voorgaande komt dat ook niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] daadwerkelijk een familie- en gezinsleven heeft met [gedaagde 2] en hun twee kinderen. [gedaagde 1] heeft immers een toevoegingsaanvraag overgelegd waarin hij vermeldt dat hij alleenstaand is, niet woont met kinderen jonger dan achttien jaren en geen gemeenschappelijke huishouding voert. Dit valt niet te rijmen valt met zijn stelling dat hij getrouwd is met [gedaagde 2], samen met haar en hun twee kinderen in de woning op het perceel [nummer] ([adres 2]) woont, maar sluit wel aan bij zijn stelling dat [gedaagde 2] zijn ex-echtgenote is, zoals dit naar voren is gekomen in de procedure die resulteerde in het vonnis van 5 augustus 2011.
4.9.
Het gebied waarvoor het verbod voor [gedaagde 1] om zich daarin te bevinden, dan wel op te houden zal gelden is beperkt tot het gebied in de woonomgeving van [eiseres] zoals door haar is gevorderd. Tegen de omvang van dit gebied is door [gedaagden] geen (afzonderlijk) verweer gevoerd, zodat van deze omvang zal worden uitgegaan. Het zal [gedaagde 1] worden verboden zich te begeven naar en/of zich te bevinden in het gebied dat wordt omsloten door de [adres ], [adres ], de N221 en het [adres ] te [woonplaats], met inbegrip van deze wegen en dit laantje, uitgezonderd de N221.
4.10.
Indien [gedaagde 1] zich in weerwil van dit verbod begeeft naar of zich bevindt in genoemd gebied, gelden de volgende maatregelen. De voorzieningenrechter acht het mede gelet op het verstrekkende karakter van lijfsdwang geboden dat aan [gedaagde 1] (alleen) een dwangsom van € 10.000,00 zal worden opgelegd voor een eerste overtreding. Gelet op de beperkte financiële draagkracht van [gedaagde 1] gaat van verdere verbeurte van dwangsommen een te beperkte prikkel uit om overtreding van het te geven verbod te voorkomen. Indien [gedaagde 1] nadat hij het te geven verbod één maal heeft overtreden, en daarmee duidelijk wordt dat hij het te geven verbod niet respecteert, zal [eiseres] bij herhaling van de overtreding kunnen overgaan tot uitvoering van dit vonnis bij lijfsdwang. Deze uitvoering zal worden beperkt tot zeven dagen per overtreding, voor de maximale duur van (in totaal) achtennegentig dagen. Gelet op de ingrijpendheid van het op te leggen gebiedsverbod zal dit in de tijd beperkt worden tot één jaar.
Vordering ten aanzien van [gedaagden] ten aanzien van een voorschot van € 1.000,00
4.11.
Tegen de vordering van [eiseres] tot betaling van een voorschot van € 1.000,00 vanwege de schade die [gedaagde 1] heeft toegebracht aan haar muur is geen verweer gevoerd. [eiseres] heeft echter onvoldoende onderbouwd gesteld waarom [gedaagde 2] aansprakelijk is voor deze door [gedaagde 1] toegebrachte schade. Dit deel van de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] zal daarom worden afgewezen en ten aanzien van [gedaagde 1] worden toegewezen. De over genoemd bedrag gevorderde wettelijke rente zal, als niet weersproken, worden toegewezen als gevorderd.
Vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2]
4.12.
Zoals hiervoor reeds aan de orde is geweest heeft [gedaagde 1] zich onlangs op onrechtmatige wijze toegang verschaft tot de woning van [eiseres] door een gat in de muur tussen de woningen van [gedaagde 2] en [eiseres]. [gedaagde 2] heeft het, als eigenaar van het perceel [nummer] en de daarop gevestigde woning ([adres 2]), in haar macht om te voorkomen dat [gedaagde 1] zich nogmaals via haar woning toegang verschaft tot de woning van [eiseres]. [gedaagde 2] is in staat haar woning ontoegankelijk te maken voor [gedaagde 1] zodat hij, ook in het geval hij het gebiedsverbod overtreedt, niet in staat is zich via haar woning toegang te verschaffen tot de woning van [eiseres]. Voorts kan [gedaagde 2] [gedaagde 1] aansporen zich te onthouden van onrechtmatig handelen jegens [eiseres] door hem de toegang te ontzeggen tot de woning. Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van [gedaagde 1] prevaleren de belangen van [eiseres] in deze ook boven het recht van [gedaagde 2] op respect voor haar privéleven en haar familie- en gezinsleven. De gevorderde verboden om [gedaagde 1] in de woning op het perceel [nummer] ([adres 2]) toe te laten en om, indien [gedaagde 1] daar op enig moment verblijft, te laten verblijven, zullen daarom worden toegewezen. Daarbij zij opgemerkt dat [gedaagde 1] niet in de woning van [gedaagde 2] kan zijn zonder zelf het gebiedsverbod te overtreden dat hem in dit vonnis wordt opgelegd zodat zo lang [gedaagde 1] zich daaraan houdt het onderhavige verbod voor [gedaagde 2] ook geen enkele belasting meebrengt. De op dit punt gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt en toegewezen zoals in het dictum weergegeven.
Overige
4.13.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden daarom begroot op:
- dagvaarding € 97,94
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.195,94

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde 1] gedurende één jaar na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden in het gebied dat wordt omsloten door de [adres ], [adres ], de N221 en het [adres ] te [woonplaats], met inbegrip van deze wegen en dit laantje, uitgezonderd de N221,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] (eenmalig) een dwangsom te betalen van € 10.000,00 indien hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.3.
bepaalt dat het onder 5.1. gegeven verbod nadat dit is ingegaan en na betekening van dit vonnis, en indien [gedaagde 1] reeds één maal het gegeven verbod heeft overtreden en hij op de voet van hetgeen onder 5.2. is bepaald een dwangsom heeft verbeurd, vanaf een tweede overtreding ten uitvoer kan worden gelegd bij lijfsdwang, met bepaling dat de gijzeling niet langer dan zeven dagen per overtreding duurt en in totaal een periode van achtennegentig dagen niet wordt overschreden,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 september 2014 tot de dag der algehele voldoening indien [gedaagde 1] het bedrag van € 1.000,00 niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [eiseres] heeft voldaan,
5.5.
verbiedt [gedaagde 2] voor de periode van één jaar na betekening van dit vonnis om [gedaagde 1] toe te laten in de woning op het perceel [nummer] ([adres 2]) te [woonplaats],
5.6.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 2.500,00 per keer dat zij niet aan de in 5.5. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, totdat een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.7.
verbiedt [gedaagde 2] voor de periode van één jaar na betekening van dit vonnis om [gedaagde 1] in de woning op het perceel [nummer] ([adres 2]) te [woonplaats] te laten verblijven,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 2.500,00 per dag dat zij niet aan de in 5.7. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, totdat een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.9.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.195,94,
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065